HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS
In deze regels wordt verstaan onder:
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan:
het bestemmingsplan "Schutterspark" van de gemeente Brunssum.
1.2 Bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0899.BpSchutterspark-vast met de bijhorende regels.
1.3 Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Aanduidingsvlak:
een op de verbeelding aangegeven vlak waarop een aanduiding betrekking heeft.
1.6 Ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.7 Archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
1.8 Atelier:
werkplaats en expositieruimte van een beeldend kunstenaar, waarbij detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van ter plaatse vervaardigde producten is toegestaan.
1.9 Bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 Bebouwingspercentage:
een in de regels of op verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.11 Bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvestiging daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.12 Bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 Bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 Bezoekerscentrum:
een ontvangstruimte voor bezoekers van het park waar tevens het verhuur van fietsen en de verkoop van merchandise plaats vindt. De ruimte is mede bestemd voor natuureducatie en horeca.
1.15 Bijgebouw:
een gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.
1.16 Blotenvoetenpark:
een park waarin een pad is gelegen van materialen als zand, modder, grind en hout, waarover bezoekers tegen betaling kunnen lopen zonder sokken en schoenen.
1.17 Boomkronenpark:
een park waarbinnen een pad is gelegen op ongeveer 25 meter hoogte waarover bezoekers via ladders en bruggen tussen de kruinen van bomen kunnen lopen.
1.18 Bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 Bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.20 Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.22 Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.23 Bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 Camperplaats:
een aangewezen terrein waar maximaal 20 campers mogen staan gedurende 48 uur.
1.25 Cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop der geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.26 Cultuurhuis:
een inrichting bestemd voor culturele activiteiten zoals, tentoonstellingen, uitvoeringen, repetitieruimte, atelier alsmede voor zaalverhuur, feesten en incidenteel verblijfsrecreatie.
1.27 Detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen resp. huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijfsactiviteit.
1.28 Evenemententerrein:
een terrein waarop evenementen gehouden kunnen worden, met dien verstande dat er maximaal 3 evenementen met versterkte muziek op het buitenterrein mogen plaatsvinden en deze uitsluitend tussen 14.00 uur en 00.30 uur in de zomerperiode mogen plaatsvinden. Tevens is het terrein en de zich daarop bevindende gebouwen bestemd voor overnachtingen, een route voor een stoomtrein en culturele activiteiten.
1.29 Extensief recreatief medegebruik:
een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatief gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik en met uitsluiting van recreatief nachtverblijf.
1.30 Flightline:
Een (gezekerde) kabelbaan bestaande uit verschillende kabels (4st), die personen middels zwaartekracht naar beneden brengt, hangend in een tuigje aan een katrol (met rem) lopend over een van die kabels met bijbehorende platforms.
1.31 Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.32 Horecabedrijf:
Een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van en het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening. Een horecabedrijf is in te delen in de volgende categorieën:
horeca categorie 1:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, zoals een pannenkoekenhuis.
horeca categorie 2:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie van zaalverhuur, zoals een (hotel-) restaurant, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een maaltijdafhaalcentrum.
1.33 Horecavoorzieningen:
voorzieningen, geen horecabedrijf zijnde en ondergeschikt aan de hoofdfunctie, voor het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaar voor het gebruik.
1.34 Landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak die wordt bepaald door de onderliggende samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.
1.35 Ondergeschikte activiteit:
een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.
1.36 Peil:
  1. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.37 Ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.
1.38 Uitkijktoren:
een toren die gebruikt wordt om vanuit een hoog punt de wijde omgeving te kunnen bekijken.
1.39 Verblijfsrecreatie:
het nachtverblijf voor recreatieve doeleinden, waarbij ten minste een nacht wordt doorgebracht.
1.40 Versterkte muziek:
alle vormen van muziek en spraak welke op een elektronische wijze worden versterkt (b.v. een PA-installatie, microfoonversterking, gitaarversterker).
1.41 Zomerperiode:
de periode van 1 mei tot en met 30 september.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1.1 goothoogte van een gebouw:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.1.2 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.1.3 (bouw)hoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.1.4 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.2 Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, balkons, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 meter wordt overschreden.
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Natuur
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
  2. een botenhuis: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - botenhuis';
  3. een blotenvoetenpark: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - blotenvoetenpark;
  4. een boomkronenpark: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - boomkronenpark';
  5. een flightline: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - flightline';
  6. voet- en fietspaden;
  7. extensief recreatief medegebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - extensief recreatief medegebruik';
  8. bijbehorende voorzieningen zoals water, voorzieningen voor waterhuishouding, groen, nutsvoorzieningen en verharding.
3.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden is het , behoudens bebouwing ten behoeve van het botenhuis, flightline en boomkronenpad niet toegestaan te bouwen.
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen alsmede de volgende bepalingen:
  1. gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, voorzover geen bouwvlak is aangegeven is het aanduidingsvlak gelijk aan het bouwvlak;
  2. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' een ander goot- en bouwhoogte is aangegeven;
  3. het bebouwingpercentage per bouwvlak bedraagt maximaal 100% tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' een ander percentage is genoemd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het boomkronenpark ter plaatse aanduiding 'boomkronenpark' bedraagt maximaal 30 meter;
3.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder 3.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming met een bouwhoogte van maximaal 5 meter, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in 3.1 onder a bedoelde waarden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval verstaan:
  1. verblijfsrecreatie;
  2. gemotoriseerd verkeer;
  3. parkeren
  4. kampeerterreinen;
  5. het beoefenen van motorsport en modelvliegtuigsport.
3.5 Aanlegvergunning
3.5.1 Algemeen
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het dempen, verbreden, of verdiepen van waterlopen en/of waterpartijen;
  2. het ontginnen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  3. het verlagen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden, picknickplaatsen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  5. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, draineren, het graven of verleggen van waterlopen;
  6. het scheuren van grasland;
  7. het planten van bomen en opgaande beplanting;
  8. het vellen of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadigingen van houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  9. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  10. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gericht gebruik van de grond;
  11. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensieve recreatief medegebruik of het natuur- en milieu-educatief medegebruik.
3.5.2 Uitzonderingen
Het in lid 3.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. van ondergeschikte betekenis zijn;
  3. behoren binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins, mogen worden uitgevoerd;
  5. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.
3.5.3 Voorwaarden
  1. de in lid 3.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in 3.1 onder a bedoelde waarden;
  2. de in lid 3.5.1 genoemde vergunning moet worden geweigerd indien de in 3.1 onder a bedoelde waarden onevenredig worden aangetast en dat niet kan worden voorkomen door voorschriften in de aanlegvergunning op te nemen;
Artikel 4 Recreatie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. recreatief gebruik;
  2. kunstenpark;
  3. een bezoekerscentrum: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - bezoekerscentrum';
  4. een horecabedrijf uit de categorie 1: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca 1':
  5. een horecabedrijf uit de categorie 2: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca 2;
  6. maximaal één bedrijfswoning: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning':
  7. een kinderboerderij met bijbehorende voorzieningen: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij';
  8. 'specifieke vorm van recreatie - cultuurhuis': een cultuurhuis: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding;
  9. een infopoint: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - infopoint;
  10. een uitkijktoren; uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - uitkijktoren';
  11. een evenemententerrein en een route voor stoomtrein: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein';
  12. een camperplaats met bijbehorende voorzieningen: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - camperplaats';
  13. een speeltuin: ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin';
  14. een parkeerterrein: ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  15. water ten behoeve van recreatief gebruik;
  16. voet- en fietspaden;
  17. bijbehorende voorzieningen zoals water, voorzieningen voor waterhuishouding, groen, nutsvoorzieningen en verharding.
met daaraan ondergeschikt:
  1. terrassen;
  2. horecavoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
4.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen alsmede de volgende bepalingen:
  1. gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, voorzover geen bouwvlak is aangegeven is het aanduidingsvlak gelijk aan het bouwvlak;
  2. de goot- en bouwhoogte mag, met uitzondering van de uitkijktoren die maximaal 25 meter hoog mag zijn, niet meer bedragen dan 5 meter tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' een ander goot- en bouwhoogte is aangegeven;
  3. het bebouwingpercentage per bouwvlak bedraagt maximaal 100% tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' een ander percentage is genoemd;
  4. de inhoud van de dienstwoning bedraagt maximaal 350 m3 bedraagt en met dien verstande dat de dienstwoning ten behoeve van het bezoekerscentrum inpandig wordt gerealiseerd;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' mogen geen gebouwen worden opgericht.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter;
  2. de bouwhoogte van een glijbaan ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin' bedraagt maximaal 20 meter;
  3. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 meter;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 meter.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval verstaan:
  1. verblijfsrecreatie met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding evenemententerrein, camperplaats en cultuurhuis;
  2. gemotoriseerd verkeer, met uitzondering van bestemmingsverkeer;
  3. kampeerterreinen;
  4. het beoefenen van motorsport en modelvliegtuigsport;
Artikel 5 Sport
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. sportvelden;
  2. bedrijfsgebouwen, kantinevoorzieningen, verenigings- en kleedruimten;
  3. bijbehorende voorzieningen zoals water, voorzieningen voor waterhuishouding, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en verharding;
met daaraan ondergeschikt:
  1. horecavoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
5.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen alsmede de volgende bepalingen:
  1. de gebouwen dienen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' te worden opgericht. Voorzover geen bouwvlak is aangegeven is het bestemmingsvlak gelijk aan het bouwvlak;
  2. het bebouwingpercentage per bouwvlak bedraagt maximaal 100% tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' een ander percentage is genoemd;
  3. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 16 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 8 meter.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangegeven gronden zijn bestemd voor:
  1. water en watergangen;
  2. oeververbindingen;
  3. waterberging en waterhuishouding met bijbehorende voorzieningen;
  4. hangvennen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - hangvennen';
  5. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische waarde': het behoud, herstel en ontwikkeling van ecologische waarden;
  6. recreatief medegebruik behoudens ter plaatse van de aanduiding 'ecologische waarde';
  7. met daarbijbehorende voorzieningen zoals groen.
6.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming en noodzakelijk voor het beheer en onderhoud van de waterloop met een bouwhoogte van maximaal 2 meter.
6.3 Aanlegvergunning
6.3.1 Algemeen
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het dempen, graven, draineren of verleggen van waterlopen en/of waterpartijen;
  2. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen
  3. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gericht gebruik van de grond;
  4. het vellen of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadigingen van houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
6.3.2 Uitzonderingen
het in lid 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins, mogen worden uitgevoerd;
  3. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.
6.3.3 Voorwaarden
  1. de in lid 6.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische waarden van de watergang;
  2. de in lid 6.3.1 genoemde vergunning moet worden geweigerd indien de ecologische waarden van de watergang onevenredig worden aangetast en dat niet kan worden voorkomen door voorschriften in de aanlegvergunning op te nemen.
Artikel 7 Leiding - Riool
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, naast de voor de doeleinden van de andere krachtens dit plan gegeven bestemmingen, primair bestemd voor een hoofdrioolpersleiding respectievelijk een hoofdafvalwaterriool.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Op de gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
7.3 Ontheffing van de bouwregels
7.3.1 Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder lid 7.2.1 ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge de andere bestemmingen, mits door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de leiding en vooraf advies is ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
7.4 Aanlegvergunning
7.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en het ophogen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft dieper dan 30 cm;
  2. het graven of dempen van waterpartijen en watergangen dieper dan 30 cm;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd.
7.4.2 Een vergunning als bedoeld onder lid 7.4.1 wordt slechts verleend indien de leiding door de werken niet onevenredig worden geschaad en er door de werken en/of werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan. Alvorens Burgemeester en Wethouders de vergunning verlenen, winnen zij advies in bij de eigenaar van de desbetreffende leiding(en).
7.4.3 De onder lid 7.4.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, die:
  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins, mogen worden uitgevoerd;
  2. het normale onderhoud betreffen.
Artikel 8 Leiding - Water
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, naast de voor de doeleinden van de andere krachtens dit plan gegeven bestemmingen, primair bestemd voor een hoofdwatertransportleiding.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Op de gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
8.3 Ontheffing van de bouwregels
8.3.1 Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder lid 8.2.1 ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge de aangewezen andere bestemmingen, mits door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de leiding en vooraf advies is ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
8.4 Aanlegvergunning
8.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en het ophogen van gronden met dien verstande dat het werken betreft dieper dan 30 cm;
  2. het graven of dempen van waterpartijen en watergangen dieper dan 30 cm;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd.
8.4.2 Een vergunning als bedoeld onder lid 8.4.1 wordt slechts verleend indien de leiding door de werken niet onevenredig worden geschaad en er door de werken en/of werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan. Alvorens Burgemeester en Wethouders de vergunning verlenen, winnen zij advies in bij de eigenaar van de desbetreffende leiding(en).
8.4.3 De onder lid 8.4.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, die:
  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins, mogen worden uitgevoerd;
  2. het normale onderhoud betreffen.
Artikel 9 Waarde - Archeologie
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de doeleinden van de andere krachtens dit plan gegeven bestemmingen, primair bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
9.2 Bouwregels
9.2.1 De aanvrager van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen als terrein van hoge archeologische waarde, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
9.2.2 Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het eerste lid genoegzaam blijkt dat:
  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
9.2.3 In de situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de bouwvergunning verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.2.4 Lid 9.2.1, 9.2.2 en 9.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 100 m²;
  3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
  4. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
9.2.5 Indien lid 9.2.3 sub c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
9.3 Aanlegvergunning
9.3.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders graafwerkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 0.8 m. beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak groter dan 200 m² beslaan.
9.3.2 Een aanlegvergunning geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan en is tevens niet van toepassing op bestaande weg- en leidingcunetten.
9.3.3 Een aanlegvergunning wordt verleend indien daardoor de aanwezige archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Alvorens de aanlegvergunning te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de aanlegvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige te overleggen.
9.3.4 Aan een aanlegvergunning kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door de archeologisch deskundige.
Artikel 10 Waarde - Cultuurhistorie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de doeleinden van de andere krachtens dit plan gegeven bestemmingen, primair bestemd voor het behoud van de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het plangebied.
10.2 Bouwregels
10.2.1 De aanvrager van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet die betrekking heeft op gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als terrein van cultuurhistorische waarden, dient voldoende aannemelijk te maken dat de cultuurhistorische waarden behouden zullen blijven, dit ter beoordeling van het college van burgemeester en wethouders.
10.3 Aanlegvergunning
10.3.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en het ophogen van gronden;
  2. het graven of dempen van waterpartijen en watergangen;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd.
10.3.2 De onder lid 10.4.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, die:
  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins, mogen worden uitgevoerd;
  2. het normale onderhoud betreffen;
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
Artikel 11 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene bouwregels
12.1 Keur
Bij initiatieven op gronden met de bestemming Water alsmede binnen een afstand van 5 meter uit de bestemmingsgrens van de bestemming Water dient de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas in acht te worden genomen.
Artikel 13 Algemene aanduidingsregels
13.1 Luchtvaartverkeerszone
13.1.1 Bestemmingsomschrijving
De als 'Luchtverkeerszone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor een invliegfunnel.
13.1.2 Bouwregels
Op of in de tot verkeerszone bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen hoger dan op basis van de volgende bepalingen is geregeld;
  1. In de als 'luchtvaartverkeerzone - 1' bestemde gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 130 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van deze planregels;
  2. In de als 'luchtvaartverkeerzone - 2' bestemde gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 140 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van deze planregels;
  3. In de als 'luchtvaartverkeerzone - 3' bestemde gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 150 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van deze planregels;
  4. In de als 'luchtvaartverkeerzone - 4' bestemde gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 160 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van deze planregels;
  5. In de als 'luchtvaartverkeerzone - 5' bestemde gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 170 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van deze planregels;
  6. In de als 'luchtvaartverkeerzone - 6' bestemde gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 180 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van deze planregels;
  7. In de als 'luchtvaartverkeerzone - 7' bestemde gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 190 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van deze planregels;
  8. In de als 'luchtvaartverkeerzone - 8' bestemde gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 200 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van deze planregels;
  9. In de als 'luchtvaartverkeerzone - 9' bestemde gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 210 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van deze planregels;
  10. In de als 'luchtvaartverkeerzone - 10' bestemde gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 220 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van deze planregels.
13.2 Vrijwaringszone - Straalpad
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' bedraagt de bouwhoogte van een bouwwerk in geen enkel opzicht meer dan 20 meter.
Artikel 14 Algemene ontheffingsregels
14.1 Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de bepalingen van het plan voor:
  1. afwijkingen van de voorgeschreven minimum en maximum maten inzake hoogte, afstanden en oppervlakten met niet meer dan 10%, voor zover daarvoor in de regels geen bijzondere ontheffingsregels zijn opgenomen;
  2. het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienst van doeleinden van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, reduceerstations en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere goothoogte dan 3,5 m en geen groter oppervlak dan 10 m² hebben;
14.2 De onder lid 14.1 genoemde ontheffing mag slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden of aan één of meer functies van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
14.3 De ontheffing als bedoeld onder lid 14.1 wordt uitsluitend verleend indien:
  1. het doel en de uitgangspunten van het plan niet onevenredig worden aangetast;
  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 15 Algemene wijzigingsregels
15.1 Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd de bestemmingen te wijzigen, ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrenzen, voorzover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
15.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Recreatie te wijzigen in die zin dat de grootte van het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin' wordt aangepast.
15.3 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied - 1' de bestemming 'Recreatie' te wijzigen ten behoeve van bebouwing voor de speeltuin mits gebruik is gemaakt van de wijzigingsbevoegd als bedoeld in artikel 15.2 met dien verstande dat:
  1. de bouw- en goothoogte maximaal 3,5 meter bedraagt;
  2. het bebouwingsoppervlakte maximaal 80% bedraagt.
15.4 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied - 2' de bestemming 'Recreatie' te wijzigen ten behoeve van een kassagebouwtje voor het blotenvoetenpark met dien verstande dat:
  1. de bouwhoogte maximaal 2,5 meter bedraagt;
  2. het bebouwingsoppervlakte maximaal 6 m2 bedraagt.
Artikel 16 Algemene procedureregels
16.1 Ontheffing
Op de voorbereiding van een besluit tot ontheffing is de volgende procedure van toepassing:
  1. een ontwerp van het besluit ligt met bijbehorende stukken gedurende 4 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op gebruikelijke wijze;
  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbende bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
17.1.1 Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
17.1.2 Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
17.1.3 Lid 17.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
17.2.1 Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
17.2.2 Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
17.2.3 Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
17.2.4 Lid 17.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als Regels van het bestemmingsplan Schutterspark
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente
Brunssum, gehouden op ….
De griffier, De voorzitter,