Plan: | USAG |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0899.BPUSAG-vast |
Ter ondersteuning van de Amerikaanse belangen in de NAVO biedt United States Army Garisson (USAG) faciliteiten (diensten) aan, aan uitgezonden Amerikaanse militairen en Amerikaanse legerbasissen in Nederland, Duitsland en België. Hierbij kan worden gedacht aan administratieve-, retail-, educatieve en opslagvoorzieningen.
USAG is voornemens het huidige huurcontract voor de locatie in Schinnen te beëindigen en heeft het Ministerie van Defensie gevraagd een nieuwe locatie aan te bieden en de verplaatsing te faciliteren (planvorming en vergunningen). Defensie heeft USAG het westelijke deel van de Prepositioned Organizational Material Sets - Sites (POMS-Sites) in Brunssum aangeboden. Hier vond opslag van materieel plaats door het Amerikaanse leger. Voor de eerste Golfoorlog is veel materieel verplaatst. Daarna is het complex in gebruik genomen door de NAVO en is het NATO Industrial Complex (NIC) gaan heten.
Het NIC-terrein biedt mogelijkheden voor vestiging van USAG (na verbouw en uitbreiding van al bestaande bebouwing ter plaatse). De activiteiten van USAG passen echter niet in de geldende bestemming 'Maatschappelijk-Militaire zaken 1' met de aanduiding 'militair depot'. Wijziging van de geldende beheersverordening is nodig om de gewenste verplaatsing mogelijk te kunnen maken. De wijziging is geregeld in dit bestemmingsplan. Op basis van dit bestemmingsplan kunnen de activiteiten van USAG planologisch worden toegestaan.
Voordat de bestemmingsplanprocedure formeel is opgestart, is de vestiging van USAG voorgelegd aan het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Brunssum. Het College heeft in het principebesluit aangegeven mee te willen werken aan de vestiging van USAG op het NIC West-terrein.
De nieuwe locatie van USAG ligt op een deel van het NIC-terrein (NIC West) aan de Kranenpool 1 in Brunssum. Het terrein ligt op een mijnsteenberg (ontstaan uit gesteente afkomstig uit de mijnen).
In afbeelding 1 is de toekomstige locatie van USAG afgebeeld met een rood vlak. De locatie ligt oostelijk van de kern Brunssum, dicht bij de Duitse grens in de nabijheid van de Natura 2000-gebieden Teverener Heide en Brunssummerheide.
Afbeelding 1: Ligging NIC (West), waar USAG zich zal vestigen.
Het bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is gericht op het bieden van een eenduidige en samenhangende juridisch-planologische regeling voor de ontwikkeling van USAG. Dit bestemmingsplan vervangt de geldende beheersverordening van de gemeente Brunssum, vastgesteld op 11 september 2013.
Het bestemmingsplan voor USAG betreft een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. Er is gekozen voor een globale en flexibele regeling. Hiermee kunnen de ambities ten aanzien van een duurzame ruimtelijke ontwikkeling zo goed mogelijk tot stand worden gebracht. De bestemmingsregeling stelt uiterste ruimtelijke- en planologische grenzen om daarmee zo min mogelijk beperkend te zijn voor nieuwe – thans nog niet bekende – technologieën en ontwikkelingen onder andere op het gebied van duurzaamheid.
MER en passende beoordeling
Voor het bestemmingsplan is geen sprake van m.e.r.- of m.e.r.-beoordelingsplicht. Waarom er geen sprake is van m.e.r.- of m.e.r.-beoordelingsplicht staat nader uitgewerkt in paragraaf 4.1. Omdat negatieve effecten als gevolg van stikstofdepostie op voorhand niet zijn uit te sluiten is een passende beoordeling opgesteld.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (voorheen plankaart), daarbij behorende regels en een onderbouwing van het bestemmingsplan: deze toelichting en separate onderzoeksrapportages.
Plangebied
NIC is lange tijd in gebruik geweest voor opslag van materieel door het Amerikaanse leger. Voor de eerste Golfoorlog is veel materieel verplaatst. Op dit moment wordt het terrein gebruikt voor opslag van materiaal door de NAVO. Het gehele terrein is omheind met een hekwerk.
NIC West bestaat uit een aantal grote opslagloodsen waar voorheen tanks waren opgeslagen (zie foto 4 ). Daarnaast was ook de garage voor onderhoud en beheer aanwezig (zie foto 6). Voor het overige bestaat het terrein uit grote stukken grasland en infrastructuur (zie foto 1, 3 en 5). Ten noorden van het terrein bevindt zich de Mijnsteenberg die momenteel wordt afgegraven (zie foto 2).
Afbeelding 2: Bestaande situatie (nov 2013) van het terrein.
Omgeving van het plangebied
Mijnsteenberg Hendrik
Ten noorden van het terrein bevindt zich de Mijnsteenberg Hendrik. Deze wordt momenteel (2014) afgegraven voor delving van wit zand.
Industrieterrein Hendrik
Ten zuiden van het plangebied ligt bedrijventerrein Hendrik. Op dit bedrijventerrein is middelzware bedrijvigheid toegestaan met ten hoogste milieucategorie 3.
Toekomstige functies
Ter ondersteuning van de Amerikaanse belangen in de NAVO biedt USAG diensten aan, aan uitgezonden Amerikaanse militairen en Amerikaanse legerbasissen in Nederland, Duitsland en België. USAG zal de in onderstaande tabel opgenomen functies faciliteren.
Tabel 1: Huidig en toekomstig programma USAG (bron: Dienst Vastgoed Defensie).
*Onder legering wordt verstaan: overnachting door (uitgezonden) militairen voor al dan niet langere termijn.
Toegankelijkheid USAG
De diensten en functies waarin USAG voorziet, zijn specifiek bedoeld voor Amerikaanse militaire doeleinden. USAG zal dan ook niet publiek toegankelijk zijn. Alleen Amerikaans leger personeel – waarvan uitgezonden Amerikaanse militairen de hoofdmoot vormen – worden toegelaten op het terrein van USAG (medewerkers van USAG en andere uitzonderingen daargelaten). In feite biedt USAG dan ook diensten aan ten behoeve van een specifieke doelgroep, waardoor de genoemde functies niet te vergelijken zijn met reguliere voor het publiek toegankelijke functies.
Plangebied
Het oostelijke deel van NIC West zal worden gebruikt voor USAG, zie afbeelding 3. Hiervoor moeten de bestaande gebouwen worden uitgebreid en verbouwd, zodat deze geschikt worden voor de nieuwe functies. De voormalige garage zal worden verbouwd tot het centrale community- en facility-centrum. Hier worden ook de administratieve- en retailvoorzieningen ondergebracht. Het parkeren vindt overwegend in de openlucht plaats. Het geheel wordt in een groene setting aangelegd.
Afbeelding 3: Schets toekomstige inrichting NIC West (bron: Dienst Vastgoed Defensie).
Omgeving van het plangebied
In de directe omgeving van het plangebied worden een aantal ontwikkelingen voorzien die samenkomen in de gebiedsontwikkeling Oostflank. De gebiedsontwikkeling heeft als doel de ruimtelijke, ecologische, economische en landschappelijke structuur te verbeteren. De Provincie Limburg, Gemeente Brunssum, Rijksvastgoedbedrijf en Parkstad Limburg werken samen aan de gebiedsontwikkeling Oostflank. De volgende ontwikkelingen worden binnen de gebiedsontwikkeling onderscheiden.
Buitenring Parkstad Limburg
Ten westen van het plangebied wordt de Buitenring Parkstad Limburg aangelegd. Hiervoor heeft de provincie Limburg een Provinciaal Inpassingsplan vastgesteld. De nieuwe weg wordt momenteel (2014-2016) aangelegd.
De Buitenring Parkstad Limburg heeft tot doel te zorgen dat de bereikbaarheid van en binnen de regio Parkstad verbetert. Daarbij worden bestaande wegen die door woonkernen leiden ontlast. Dat is goed voor de leefbaarheid. Bovendien biedt de nieuwe weg volop kansen voor economische en toeristische ontwikkelingen en verbetert de verkeersveiligheid in het gebied.
De Buitenring wordt een ringweg rondom de stadsregio Parkstad Limburg, waar de gemeenten Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Nuth, Onderbanken en Schinnen deel van uitmaken. De autoweg bestaat uit twee rijbanen van elk twee rijstroken. De maximale snelheid buiten de bebouwde kom wordt 100 km per uur, met uitzondering van de trajecten door de Brunssummerheide en het Geleenbeekdal. Hier wordt de maximumsnelheid 80 km per uur.
Nature Wonder World (NWW)
De afgegraven mijnsteenberg en de Athletics Fields (zie afbeelding 1) zijn in beeld voor de ontwikkeling van Nature Wonder World (NWW); een integraal leisureconcept dat bestaat uit meerdere themaparken. De themaparken worden inhoudelijk vormgegeven aan de hand van fysieke situaties en sferen die je aantreft in onder andere de volgende natuurwonderen: Grand Canyon, Mount Everest, Great Barrier Reef, Victoria Falls, Harbor of Rio de Janeiro en Northern Lights (Noordpool). De NWW-ontwikkeling zal circa twee miljoen bezoekers per jaar moeten gaan trekken. NWW is voor Brunssum een belangrijk project dat bij moet dragen aan de doelstelling tot het realiseren van een economische structuurversterking. Hierbij worden toerisme, recreatie en leisure als meest voorname aanjagers gezien.
Herstructurering bedrijventerreinen
De gemeente Brunssum zet in op economische herontwikkeling van de Oostflank. Concreet betreft het de bedrijventerreinen Bouwberg, Ora et Labora en Hendrik. Voor het plangebied is bedrijventerrein Hendrik het meest relevant.
De gemeente zet in op de kansen die het gebied biedt in het kader van de ontwikkeling van de Oostflank en Groenmetropool. Van belang is dat het landschap en het Beekdalensysteem, waar de Rode Beek onderdeel van vormt, wordt opgewaardeerd en waar nodig hersteld. De aanwezige bedrijven zullen ten gunste van een recreatieve ontwikkeling te zijner tijd verplaatst worden dan wel zal er gestreefd worden naar een verbeterde kwalitatieve uitstraling c.q. hinderbeperking wanneer verplaatsing op korte termijn niet haalbaar mocht zijn. Dit wordt mede vormgegeven door de inpassing van de Buitenring Parkstad Limburg.
USAG conformeert zich aan het overheidsbeleid inzake het terugdringen van de milieubelasting onder meer door het toepassen van DuBo-maatregelen. Voor de belangrijkste gebouwfuncties (logies, kantoor, onderwijs, bijeenkomst) wordt het rekenprogramma GPR-gebouw gehanteerd. De minimale scores die behaald dienen te worden staan vermeldt in de DDN (DefensieDuurzaamheidsNota). Voor bouwwerken waarvoor geen GPR-gebouw module beschikbaar is, wordt de Dubo Basis Maatregelenlijst toegepast. Voor het project zal het Rijksvastgoedbedrijf advies geven over de toepassingsmogelijkheden van DuBo-maatregelen als opgenomen in GPR-gebouw. Het programma GPR-gebouw biedt ruimschoots gelegenheid om ook niet-traditionele bouwmethoden en alternatieve energie maatregelen te betrekken in het ontwerpproces. USAG zal hier zoveel mogelijk gebruik van maken, ook om de het project zo toekomstbestendig mogelijk te maken
In Parkstad is een Internationale Bau Ausstellung (IBA Parkstad) gestart. Defensie ziet hier mogelijkheden om in haar plan aansluiting te zoeken bij de IBA thema's: Flexibele Stad, EnergieStad en RecycleStad. Bij het thema Flexibele Stad wil USAG zich richten op:
Bij het thema EnergieStad wil Defensie zich richten op:
Bij het thema RecycleStad wil Defensie zich richten op:
In het kader van IBA worden de mogelijkheden verder verkend. Omdat concrete initiatieven nog niet zijn uitgewerkt geeft het bestemmingsplan daar waar kan ruimte (flexibiliteit) om duurzame initiatieven te kunnen faciliteren.
Dit hoofdstuk beschrijft de voor de ontwikkeling relevante ruimtelijke beleidskaders en toetst in hoeverre de ontwikkeling past in het geldende beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Het Rijk heeft haar beleid ten aanzien van infrastructuur en ruimtelijke ordening vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en daarmee samenhangende algemene regels: het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Om voorgaande doelen uit de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te bereiken zijn in het Barro dertien nationale belangen geformuleerd.
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Barro. Het Barro omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het plangebied zijn de volgende bepalingen relevant:
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten om die reden een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Dit vereiste is met ingang van 1 oktober 2012 in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Achtereenvolgens moet worden aangetoond of er een actuele regionale behoefte is (trede 1), deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3). Onderstaand volgt een toelichting op de drie stappen.
Actuele regionale behoefte (trede 1)
De vraag naar de herontwikkeling van het plangebied wordt gemotiveerd door de gewenste verplaatsing van de bestaande activiteiten van USAG in Schinnen naar het plangebied.
Behoefte opvangen in bestaand stedelijk gebied (trede 2)
De ontwikkeling betreft een hernieuwde invulling van een bestaand militair terrein. Daarnaast is voor een ontwikkeling gericht op militaire zaken geen plek in het bestaand stedelijk gebied.
Multimodale ontsluiting (trede 3)
Het NIC West-terrein is ontsloten door de Kranenpool, die aansluit op de Ganzepool. Via de Ganzepool kunnen onder andere de N274, N299 en N276 worden bereikt richting Sittard, Hoensbroek, Heerlen en Landgraaf. Ook wordt in de toekomst de Buitenring Parkstad Limburg aangelegd; een 2 x 2 stroomweg die de bereikbaarheid van de kernen in Parkstad moet verbeteren. Ter hoogte van het bedrijventerrein Hendrik wordt een nieuwe afslag gerealiseerd richting het NIC West-terrein. Daarnaast ligt het plangebied dicht bij het vliegveld Geilenkirchen, dat ook een militaire functie heeft. Er is dan ook sprake van een (goede) multimodale ontsluiting van het plangebied.
Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014
Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van de provincie Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) 2014 vastgesteld.
Het plangebied ligt volgens de kaarten van de POL binnen het gebiedstype bedrijventerrein. Dit gebied is specifiek ingericht voor grotere bedrijvigheid. De accenten liggen op: ruimte voor bedrijvigheid, optimale bereikbaarheid en duurzame inrichting en gebruik. Het plangebied is tevens aangewezen als productielocatie van (boven-)regionaal belang. Daarnaast is het plangebied aanwezen als voorkeursgebied windturbines. Specifiek beleid voor militaire terreinen is in het ontwerp POL niet opgenomen.
USAG trekt gebruikers uit zowel Nederland, België als Duitsland en heeft daarmee een bovenregioneel karakter. Door hergebruik van het NIC West-terrein wordt bovendien invulling gegeven aan duurzaam gebruik van de beschikbare ruimte.
Omgevingsverordening Limburg 2014
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL 2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening was. In 2014 is de Omgevingsverordening uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014.
Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en de Verordening Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) vrijwel ongewijzigd opgenomen. Hierdoor zijn alle doorwerkingsinstrumenten van het omgevingsbeleid nu ondergebracht in één document.
In de Omgevingsverordening is het plangebied aangeduid als 'bebouwd gebied' en 'regionale wateroverlast 1:100' (norm waarop de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren moeten zijn ingericht).
Intergemeentelijke Structuurvisie Regio Parkstad Limburg 'Ruimte voor park & stad'(2015)
De ruimtelijke ontwikkelingsvisie voor de regio Parkstad is vastgelegd in de Structuurvisie Parkstad Limburg 2030. De Structuurvisie schetst die ambities en kansen en nodigt uit om mee te denken, mee te doen en te ontwikkelen. De lijnen die deze visie schetst vormen géén strak keurslijf, maar bieden een aanzet om met alle partijen – markt, overheden en bewoners – samen te werken, ideeën te genereren en kansrijke initiatieven met veel draagvlak op te starten.
De structuurvisie kent zes pijlers die samen het fundament vormen van de inhoudelijke keuzes. De pijlers worden als toetssteen gebruikt bij ontwikkelingen en initiatieven van de vier grote opgaven: ruimte, mobiliteit, economie en wonen. De zes pijlers zijn:
Toetsing aan deze pijlers levert per opgave een ontwikkelingsbeeld op. Het ontwikkelingsbeeld voor ruimte is een duurzame versterking van de identiteit en vitaliteit. De ambitie bij mobiliteit is een betere bereikbaarheid via weg en spoor, zowel regionaal als internationaal. Hoofdambitie bij economie is structuurversterking met als strategie ruimtelijke concentratie en revitalisering van locaties die niet meer aan de moderne eisen voldoen.
Dit is vertaald naar zeven ontwikkelingszones: Noordflank, Oostflank, Zuidflank, Westflank, Gravenrode, Via Belgica en Herstructurering stedelijk gebied. Het plangebied ligt binnen de ontwikkelingszone Oostflank. Dit gebied omvat de gebieden Bouwberg, Ora et Labora en Hendrik en het groevengebied. Met de aanleg van de Buitenring Parstad Limburg en de afwerking van de groeve Hendrik (mijnsteenberg) dienen zich kansen aan voor een duurzame en hoogwaardige herontwikkeling, gericht op economie (werkgelegenheid) en ecologie (landschapsherstel). Ook de vestiging van USAG biedt kansen voor duurzame versterking van de identiteit en vitaliteit.
Structuurvisie Brunssum (2009)
Voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling heeft de Gemeente Brunssum op 2 november 2009 de Structuurvisie Brunssum vastgesteld. Ontwikkelingen die niet passen in het geldende bestemmingsplan zullen in lijn moeten zijn met het in de Structuurvisie geformuleerde beleid. Ten aanzien van het NIC West-terrein heeft de gemeente de volgende beleidsuitspraak geformuleerd:
“Voor dit gebied worden een aantal nieuwe ontwikkelingen voorzien. Voor dit deelgebied worden de NAVO-depots op termijn getransformeerd naar recreatieve functies en wordt het aanwezige sportterrein verplaatst naar de Rembrandtstraat. De wens bestaat om het gebied zo goed als mogelijk te transformeren zodat het optimaal in lijn is met de Oostflankontwikkeling.”
De vestiging van USAG sluit aan bij de ambitie om de NAVO-depots te transformeren naar meer recreatievere (verblijfs)functies. Daarnaast wordt geconcludeerd dat de beoogde vestiging van USAG op het NIC West-terrein de ambities voor de Oostflakontwikkeling niet in de weg staat (zie ook paragraaf 2.2). De beoogde ingrepen – zoals herstructurering van bedrijventerreinen, het creëren van zichtlocaties langs de Buitenring Parkstad Limburg en de versterking van de Rode Beek – blijven mogelijk. Ook de ontwikkeling van Nature Wonder World (NWW) wordt niet belemmerd (of hoeft niet belemmerd te worden) door de vestiging van USAG (zie ook paragraaf 2.2).
Kortom, de beoogde vestiging van USAG op het NIC West-terrein past binnen de kaders van de Structuurvisie Brunssum.
Strategische visie Brunssum (2013)
De Strategische Visie van de gemeente Brunssum voor het jaar 2025 is uitgewerkt in een missie en vijf strategische pijlers waarin Brunssum de komende jaren binnen de beschikbare middelen wil investeren.
De missie luidt:
“Brunssum beschikt over een prettig en veilig woonmilieu, en heeft een levensvatbaar voorzieningenniveau. Met burgers en andere partners versterkt Brunssum haar functie van aantrekkelijke leefgemeente. Buiten de bebouwde kom is ruimte voor het ontwikkelen van een goede balans tussen economische impulsen uit de toeristische sector, recreatieve mogelijkheden en behoud van waardevolle natuur.”
De pijlers waar de gemeente Brunssum zich op richt zijn achtereenvolgens:
Brunssum leeft!
De vestiging van USAG kan gezien worden als een economische impuls en versterking van de militaire functie van Brunssum (NATO). Daarmee draagt USAG bij aan verwezenlijking van de missie.
Geldende beheersverordening (2013)
De geldende regeling ter plaatse van het plangebied is de beheersverordening Bedrijventerreinen van de gemeente Brunssum, vastgesteld op 11 september 2013. Ter plaatse van de beoogde locatie geldt de bestemming 'Maatschappelijk-Militaire zaken 1' en de aanduiding 'militair depot', zie . Dit betekent het volgende:
“Ter plaatse van het besluitsubvlak 'specifieke vorm van maatschappelijk - militair depot' is uitsluitend de opslag van goederen ten dienste van militaire doeleinden toegestaan, met uitzondering van munitie, behoudens die voor bewakingsdoeleinden, alsmede de daarbij behorende verkeers- en parkeerdoeleinden, doeleinden van openbaar nut en groenvoorzieningen;”
Het voorgaande betekent dat de gewenste functie van USAG – te weten: kantoor, retail, dienstverlening, horeca en legering – niet passen binnen de geldende bestemmingsomschrijving. Om die reden moet het bestemmingsplan worden aangepast.
Afbeelding 4: Uitsnede beheersverordening Bedrijventerreinen (in het rood het toekomstige terrein van USAG).
De vestiging van USAG op het NIC-terrein past binnen het geldende ruimtelijke beleidskader van Rijk, provincie en gemeente. Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied, het betreft een herontwikkeling van een bestaande locatie en vestiging van USAG draagt bij aan de gebiedsontwikkeling Oostflank.
Ruimtelijke ordening en milieu zijn twee beleidsvelden die met elkaar verweven zijn. Het gemeenschappelijke doel dat aan beide beleidsvelden ten grondslag ligt, is het creëren van een goede kwaliteit van het leefmilieu (de omgevingskwaliteit). Om dit te bereiken geldt voor een ruimtelijke onderbouwing dat toetsing dient plaats te vinden aan specifieke ruimtelijke milieunormen, zoals afstandsnormen en normen ten aanzien van geluid, bodem, hinder van bedrijven en externe veiligheid. Deze en andere milieuaspecten komen in het vervolg van dit hoofdstuk aan bod.
In deze paragraaf wordt - op basis van het Besluit m.e.r. - toegelicht of er voor USAG sprake is van een m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht.
In zowel de Europese als in de Nederlandse Wet- en regelgeving zijn alle m.e.r.- en m.e.r.-beoordelingsverplichtingen voor plannen en projecten die zich alleen richten op defensiedoeleinden uitgesloten (zie tekstkader hierna). Omdat het beoogde bestemmingsplan of de beoogde omgevingsvergunning voor de vestiging van USAG alleen betrekking heeft op defensiedoeleinden is in dit geval daarmee dus geen sprake van een m.e.r.- of m.e.r.-beoordelingsplicht.
Uit de Nota van Toelichting (Staatsblad 2011, 102 pagina 42) blijkt dat er wel een MER(beoordelings)-plicht aan de orde kan zijn voor militaire terreinen als sprake is van burgermedegebruik. USAG zal niet toegankelijk zijn voor burgers, zoals dat bijvoorbeeld wel het geval is bij Vliegbasis Eindhoven waar Eindhoven Airport commerciële vluchten uitvoert. Van een burgermedegebruik is dan ook geen sprake.
Op grond van art. 7.2a lid 1 Wet milieubeheer (Wm) zijn wettelijk of bestuursrechtelijk verplichte plannen waarvoor een zogenaamde passende beoordeling moet worden opgesteld m.e.r.-plichtig (bijvoorbeeld een bestemmingsplan). Wettelijk verplichte plannen zijn plannen waarvan de noodzaak tot opstellen is vastgelegd in formele wetten, algemene maatregelen van bestuur, ministeriële regelingen en verordeningen. Bestuursrechtelijk verplichte plannen zijn plannen die voortvloeien uit bestuursrechtelijke bepalingen, bijvoorbeeld van een hoger bestuursorgaan met binding voor een lager bestuursorgaan.
Zoals hiervoor is beschreven, zijn plannen voor defensiedoeleinden hiervan uitgezonderd (art. 7.3 Wm). Het feit dat geen m.e.r.-plicht geldt als er wél een passende beoordeling moet worden opgesteld, wordt bekrachtigd door onderstaande jurisprudentie.
In de bestemming Bedrijventerrein worden windturbines met een maximum bouwhoogte van 25 m mogelijk gemaakt. Gezien de beperkte omvang van de windturbines (25 m) en het feit dat er geen gevoelige functies/objecten in de directe omgeving van het plangebied aanwezig - danwel toegestaan zijn - kunnen belangrijk nadelige milieugevolgen worden uitgesloten. Er is dan ook geen m.e.r.-plicht van toepassing op de mogelijkheid tot het realiseren van windturbines.
Toetsingskader
Op basis van de Monumentenwet moet in gebieden waar archeologische waarden voorkomen voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek moeten vervolgens volwaardig in de belangenafweging worden betrokken. Voor het aspect archeologie is gekeken naar de archeologische verwachtings- en beleidskaart van de Gemeente Brunssum.
Afbeelding 5: Uitsnede Archeologische verwachtingswaarde- en advieskaart (bron: gemeente Brunssum)
Onderzoek
De archeologische verwachtings- en beleidskaart van de Gemeente Brunssum laat zien dat de nieuwe locatie van USAG een overwegend hoge verwachtingswaarde heeft. Dit betekent dat het uitgangspunt in beginsel is om het archeologisch erfgoed 'in situ' te bewaren. Als dit niet mogelijk is, geldt – voor gebieden met een hoge verwachting (zoals het NIC) – dat een op verstoringen gericht verkennend bodemonderzoek noodzakelijk is.
Tijdens archeologisch onderzoek ten behoeve van het Provinciaal Inpassings Plan (PIP) Buitenring Parkstad Limburg (BPL) is ook gekeken naar het NIC West-terrein. Vanwege de aanwezige mijnstort van de steenkoolmijn Hendrik kon hier geen verkennend onderzoek door middel van grondboringen plaatsvinden. Er is wel getracht om boringen te plaatsen, deze zijn echter allen op geringe diepte gestuit op mijnsteen (Spanjer & Vanderhoeven 2012, 361). Door middel van de analyse van grondsonderingen is getracht meer inzicht in de archeologische verwachting en het risico voor aantasting van eventuele archeologische waarden te verkrijgen (Spanjer & Vanderhoeven 2012, 373). Ter plaatse van het industrieterrein Kranenpool-Ganzepool – gelegen tussen de Rimburgerweg en de Ganzepoolweg – is sprake van de deponering van een dik pakket mijnsteen. Aan de voet van de voormalige steenberg langs de Rimburgerweg is het pakket mijnsteen 5,0 tot 5,5 meter dik. In het centrale deel van het industrieterrein ligt dit nog dieper. Volgens een sondering op het westelijke deel van het NIC-terrein is de mijnstort hier ten minste 9 meter dik (sondering 3062; Spanjer & Vanderhoeven 2012, 379).
Gezien het verloop van de mijnsteenberg is aannemelijk dat het mijnsteenpakket binnen het huidige plangebied nergens dunner zal zijn dan 5,0 m beneden maaiveld. In het mijnsteenpakket zijn geen archeologische waarden aanwezig, mogelijk bevinden zich behoudenswaardige archeologische waarden onder het mijnsteenpakket. Dit betekent dat – indien er geen graafwerkzaamheden dieper dan 5,0 m beneden maaiveld worden uitgevoerd – er geen bedreiging is op verstoring van archeologische waarden.
Conclusie
Binnen het plangebied liggen (middel)hoge archeologische verwachtingswaarden afgedekt door een mijnsteenpakket van tenminste 5,0 meter dikte. Zolang geen bodemverstorende werkzaamheden plaatsvinden die dieper reiken dan 5,0 meter beneden maaiveld is er geen kans op verstoring van archeologische waarden. Er wordt vooralsnog van uitgegaan dat er in de toekomstige bestemming geen graafwerkzaamheden dieper dan 5,0 meter zullen plaatsvinden. De archeologische waarden zijn in het bestemmingsplan opgenomen door middel van een dubbelbestemming. Conform bovenstaande is een verstoring door gebouwen, aanleggen of slopen toegestaan wanneer de verstoringsdiepte niet meer dan 500 cm onder maaiveld bedraagt. Deze planregels zijn afgestemd met het bevoegd gezag.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is gekeken naar het voorkomen van cultuurhistorische waarden binnen het plangebied, dit op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Limburg. Op de cultuurhistorische waardenkaart staan naast archeologische objecten alle bekende bouwkundige en historisch geografische elementen en monumenten van cultuurhistorisch belang aangeduid.
Onderzoek
Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Limburg wordt geconcludeerd dat er binnen het plangebied geen bouwkundige of historisch-geografische elementen van cultuurhistorisch belang liggen. Het plangebied staat op de historisch geografische kaart aangeduid als onverkavelde woeste grond. De aard van deze gronden is te wijten aan het gebruik van het plangebied als mijnstort. Het plangebied valt in de categorie 'nieuwe ophogingen (1955-1981)'. Ten zuiden van het plangebied liggen twee oude mijnsporen die zijn aangemerkt als cultuurhistorische elementen.
Afbeelding 6: Plangebied geprojecteerd op de (uitsnede) Cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Limburg.
Conclusie
Binnen het plangebied liggen geen elementen van cultuurhistorisch belang. Derhalve hoeft geen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie.
Toetsingskader
Ten behoeve van deze bestemmingsplanprocedure moet het duidelijk zijn of er op basis van historie, bodemverontreiniging op de locatie te verwachten is en/of sanering noodzakelijk is. Ten behoeve van de aanvraag voor een omgevingsvergunning dienen daarnaast de op de locatie (eventueel) aanwezige bodemverontreinigingen in beeld te zijn. Indien er bodemverontreiniging aanwezig is, waardoor de locatie niet geschikt is voor het beoogde gebruik, dient een Wet Bodembescherming (Wbb)-procedure doorlopen te worden: in een door het bevoegd gezag beschikt saneringsplan of BUS-melding dient beschreven te zijn, welke maatregelen genomen worden om de locatie geschikt te maken.
Nota Bodembeheer Mijnsteengebieden Brunssum
Door de gemeente Brunssum is in november 2011 de Nota Bodembeheer Mijnsteengebieden Brunssum vastgesteld waarin het gemeentelijk bodembeleid is vastgelegd voor het mijnsteengebied van de gemeente Brunssum. In beginsel werden defensiegebieden uitgesloten in de Nota Bodembeheer, echter bij besluit van 17 juni 2014 heeft de gemeenteraad van de gemeente Brunssum de Nota ook van toepassing verklaard op de terreinen in eigendom van Defensie binnen de gemeente Brunssum.
In de Nota Bodembeheer Mijnsteengebieden Brunssum is het gebiedsspecifiek beleid opgenomen voor het toepassen van mijnsteen op of in de bodem binnen de mijnsteengebieden zoals weergegeven op de Bodemkwaliteitskaart Mijnsteengebied gemeente Brunssum. Dit betekent concreet dat bij herontwikkeling op de projectlocatie waarbij mijnsteen vrijkomt, weer als bodem teruggebracht kan worden en niet meer afgevoerd hoeft te worden als afvalstof naar een erkende verwerker of alleen toegepast kan worden als een bouwstof in een werk, een en ander binnen de kaders zoals beschreven in de Nota.
Onderzoek
Onderzoek URS (2012)
Om inzicht te krijgen in de mogelijke activiteiten en de hieraan gerelateerde risicovolle locaties die in het verleden hebben plaatsgevonden, is een vooronderzoek uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek is beoordeeld of de (eventueel aanwezige) potentieel verdachte deellocaties op het terrein voldoende onderzocht zijn, of dat er nog aanvullend onderzoek conform NEN 5740 (verkennend bodemonderzoek) dan wel NEN 5707 (verkennend onderzoek asbest in bodem) noodzakelijk is.
URS heeft ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. De onderzoeksstrategie is bepaald op basis van een vooronderzoek, waarbij de historische informatie, geohydrologische gegevens en voormalige bodemonderzoeken betreffende de site zijn geëvalueerd. Het grond- en grondwateronderzoek is uitgevoerd tussen 5 november en 14 december 2012, volgens de richtlijnen vermeld in het NEN 5740 protocol.
Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat de voor het plangebied opgestelde hypothese (verdacht) gehandhaafd dien te worden. Er zijn in de grond en in het grondwater verhoogde concentraties aan de onderzochte verontreinigingsparameters aangetroffen. Deels zijn die te relateren aan (uitgevoerde bodembedreigende) activiteiten ter plaatse. Om deze reden kan de aangetroffen verontreiniging dan ook als een plaatselijke bodemverontreiniging worden beschouwd. Daarnaast is de verontreiniging deels gerelateerd aan de aanwezigheid van mijnsteen en/of puin in de ondergrond en moet de verontreiniging eerder worden gezien als een diffuse, heterogeen verspreide bodemverontreiniging.
Voor een aantal van de onderzochte parameters wordt verder onderzoek noodzakelijk geacht, met name voor minerale olie, BTEX en voor de zware metalen chroom en lood in grond. Daarnaast wordt ook aangeraden een halfjaarlijke monitoring naar de gehalten van BTEX, PAK, MO en zware metalen in het grondwater uit te voeren.
Onderzoek Witteveen en Bos (2014)
Door Witteveen en Bos is in 2014/2015 de kwaliteit van de grond en het grondwater op de locatie nader beschouwd (bijlage 2). Geconcludeerd wordt dat:
Historisch onderzoek (actualisatie) Witteveen en Bos (2015)
Betreft een actualisatie/samenvatting van het onderzoek en aanvulling op het eerder uitgevoerde onderzoek door Witteveen en Bos.
Sanering verontreinigingsspot nabij tank 1, olie water afscheiders en 21 tanks (2014)
Door de Antea groep is in 2014 een (kleinschalige) sanering ter plaatse van tank 1 uitgevoerd (bijlage 3). Na de uitgevoerde sanering zijn verificatiemonsters genomen rond, en onder, de ontgravingsput. Deze monsters zijn geanalyseerd op minerale olie (allen schoon). Er zijn geen grondanalyses uitgevoerd op vluchtige aromaten. Hiermee is niet geverifieerd of de door URS vastgestelde grondverontreiniging met benzeen boven de tussenwaarde gesaneerd is. Gezien de lage concentraties benzeen, en de uitgevoerde sanering, is de kans echter groot dat de benzeenverontreiniging in de grond door de sanering is weggenomen.
Daarnaast zijn er 3 olie/water afscheiders en 21 tanks verwijderd. Uit het evaluatierapport (d.d. 22 juli 2014) blijkt niet dat er verontreinigde grond rond de tanklocaties is verwijderd of onderzocht. Tijdens de uitkeuring van de tank- en olie/waterafscheider verwijdering is de grond onder de tanklocatie onderzocht (geen significante restverontreiniging aangetoond).
Rapportage onderzoek halfverharding (2015)
Tijdens een onderzoek dat in 2012 op de locatie is uitgevoerd, is ter plaatse van een halfverharding een verontreiniging met minerale olie vastgesteld. De halfverharding betreft een voormailige parkeerplaats. Tijdens het genoemd onderzoek is lokaal in de halfverharding een sterk verhoogd gehalte van minerale olie vastgesteld.
Om de verontreiniging nader in beeld te krijgen is aanvullend onderzoek uitgevoerd (bijlage 4). Concludeerd wordt dat in de grond onder de halfverharding geen verhoogde concentraties minerale olie zijn aangetoond. De verhoogde waarden aan minerale olie blijft beperkt tot de halfverhardingslaag. Geadviseerd wordt bij de ontwikkeling van het terrein de verontreinigde halfverhardingslaag te ontgraven en af te voeren. Gezien de concentraties uit eerdere onderzoeken, kan de vrijkomende bouwstof niet wordt hergebruikt. Omdat de verontreiniging beperkt blijft tot de halfverhardingslaag, wat kan worden beschouwd als bouwstof, is de Wet bodembescherming hierop niet van toepassing.
Conclusie
Met het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek, is onder andere aangetoond dat er binnen het plangebied sprake is van zowel diffuse verontreiniging als puntverontreinigingen. Echter, nader onderzoek is niet meer aan de orde. In de uitvoering van het plan worden eventueel nog aanwezige verontreigingen verwijderd. Het aspect bodem staat uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan, is de verplichte Watertoets doorlopen. Op 19 mei 2014 is het planvoornemen aangemeld bij waterschap Roer en Overmaas door www.dewatertoets.nl in te vullen. Het daarbij verkregen advies over de verwerking van hemelwater is verwerkt in deze waterparagraaf. Het waterschap heeft op 16 juli 2014 een pre-wateradvies afgegeven (kenmerk 201407210). Dit pre-wateradvies is verwerkt in de waterparagraaf, net als de overlegreactie die eind januari 2015 door waterschap Roer en Overmaas is gegeven (kenmerk 20150267). Voor de samenvatting van de overlegreactie en de wijze waarop met het advies van het Waterschap is omgegaan wordt verwezen naar bijlage 12 Nota Inspraak en Overleg. De wijze waarop wordt omgegaan met de overlegreactie van het Waterschap is telefonisch en per mail teruggekoppeld op 19 maart 2015.
Huidige situatie
Het terrein is op dit moment in gebruik als militair terrein. Er staan een aantal grote loodsen, waarin materieel wordt opgeslagen. Daarnaast zijn op het terrein wegen en parkeerplaatsen aanwezig. Rondom de loodsen zijn bovengrondse hemelwatervoorzieningen aanwezig, waarin het hemelwater van de verhardingen infiltreert in de bodem. De infiltratievoorzieningen hebben een capaciteit van circa 6.000 m3.
Afbeelding 7: Hoogteligging ten opzichte van NAP (bron: www.ahn.nl).
Het maaiveld in het plangebied is in de oostelijke helft circa 110 m+NAP. In de westelijke helft loopt het maaiveld af naar circa 106 m+NAP.
Op de bodemkaart van Nederland is het gebied niet gekarteerd, maar is de vermelding 'mijnstort' toegevoegd. Met behulp van data uit Dinoloket van TNO is de bodem tot circa 39 m-mv als volgt beschreven:
Uit de legger van het waterschap blijkt dat er geen leggerwateren in of rond het plangebied liggen. Uit de TNO-peilbuizen ten noordoosten en noordwesten van het plan (B60D2480 en B60D1217) blijkt dat het grondwater zich op 4,0 à 6,0 m-mv bevindt. Het gebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied. Het grondwater maakt deel uit van het grondwaterlichaam 'Krijt/Maas'.
Toekomstige situatie
De bestaande wegenstructuur blijft in tact, evenals de loodsen en gebouwen. Het langwerpige gebouw, ten behoeve van 'community facilities' wordt uitgebreid, maar het verharde oppervlak neemt niet toe. Het deel waarop de uitbreiding plaatsvindt is in de huidige situatie namelijk al verhard. Ten zuidoosten van dit gebouw komen nieuwe parkeerplaatsen. De voorziene toename van de verharding is hier circa 1.250 m².
In de regels van het bestemmingsplan is opgenomen dat maximaal 70% van het plangebied kan worden bebouwd. In het bestemmingsplan is vastgelegd dat waterberging binnen het plangebied moet plaatsvinden conform de dimensioneringsuitgangspunten van het waterschap.
Het vuile water is en blijft aangesloten op de riolering van Brunssum. Het hemelwater van daken en terreinverharding wordt separaat ingezameld. Voor het hemelwater is de gebruikelijke voorkeursvolgorde toegepast (hergebruik, vasthouden in de bodem (infiltratie), tijdelijk bergen, afvoeren naar oppervlaktewater, afvoeren naar gemengd of DWA-riool). Het water wordt opgevangen en afgevoerd naar de bij de gebouwen gelegen bovengrondse hemelwatervoorzieningen. Hierin infiltreert het hemelwater in de bodem. Wanneer het hemelwater alsnog wordt afgevoerd op het gescheiden rioolstelsel van de gemeente Brunssum, dan dient het maximaal debiet van het regenwaterstelsel, zijnde 775 l/s van het NIC terrein, niet overschreden te worden. Het hemelwater dat alsnog afgevoerd zou worden via de riolering wordt afgevoerd naar een regenberging in de nabijheid van de Eindstraat in het Schutterspark. Hergebruik van het water is wenselijk. De mogelijkheden hiervoor worden in het kader van duurzame ontwikkeling onderzocht.
Voor de berging van hemelwater als gevolg van de toename aan verharding bij de parkeerplaatsen van de 'community facilities' wordt in eerste instantie gebruik gemaakt van bestaande hemelwatervoorzieningen (indien nodig kunnen deze worden uitgebreid). Ook wanneer in de toekomst verharding van het terrein verder gaat toenemen dient beoordeeld te worden of dat de bestaande hemelwatervoorzieningen voldoen en wanneer nodig moeten deze worden vergroot. De voorzieningen dienen voldoende groot te zijn om een neerslaggebeurtenis van eens per 25 jaar (35 mm in 45 minuten) te kunnen verwerken en zijn zo mogelijk voorzien van een noodoverlaat op het hemelwaterriool. Het water mag hierop geknepen worden afgevoerd met zoals eerder genoemd een maximaal debiet van 775 l/s voor het hele NIC terrein. Daarbij is de voorziening binnen 24 uur wederom beschikbaar voor een volgende neerslaggebeurtenis of kan nogmaals 35 mm in 45 minuten verwerken. De berekening vindt plaats over de toename van de verharding ten opzichte van de huidige situatie. Ook wordt een doorkijk gemaakt naar een neerslaggebeurtenis die eens per 100 jaar voorkomt (45 mm in 30 minuten). Bij deze neerslaggebeurtenis mag geen wateroverlast ter plaatse van de bebouwing en de omgeving optreden.
De waterkwaliteit van het infiltrerende hemelwater wordt bewaakt door geen uitlogende materialen toe te passen (lood, koper, zink). Daarnaast wordt zo min mogelijk gebruik gemaakt van chemische onkruidbestrijding en gladheidsbestrijding door zout. Autowasplaatsen worden via een olieslibafscheider aangesloten op de riolering en dit water komt niet tot afstroming naar de infiltratievoorzieningen.
Indicatieve berekening ruimtebeslag waterhuishoudkundige voorzieningen
Op basis van een neerslaggebeurtenis van eens per 25 jaar (35 mm in 45 minuten) geldt de volgende indicatieve berekening van het ruimtebeslag (ervan uitgaande dat de infiltratievoorziening binnen 24 uur geledigd is): 1) Bij een toename van de verharding van 1.250 m² moet circa 44 m³ water binnen 24 verwerkt worden. Bij een (indicatieve) peilstijging van 1,5 m en rekening houdend met een toeslag voor taluds, bedraagt de benodigde ruimte voor de infiltratievoorziening circa 35 m². Deze wateropgave dient als aanvulling op het bestaande waterhuishoudkundige systeem gerealiseerd te worden. 2) Bij een maximale verharding (70% bebouwd plus verharding van wegen, parkeerplaatsen, etc.) is de toename van de verharding circa 5,1 ha ten opzichte van de huidige situatie. De wateropgave is in dit scenario circa 1.785 m³. Bij een (indicatieve) peilstijging van 1,5 m en rekening houdend met een toeslag voor taluds, bedraagt de benodigde ruimte voor de infiltratievoorziening circa 1.500 m². Deze wateropgave dient als aanvulling op het bestaande waterhuishoudkundige systeem gerealiseerd te worden. |
Conclusie
Het aspect water staat – met inachtneming van het voorgaande – uitvoering van het plan niet in de weg.
Toetsingskader
De Flora- en faunawet (Ff-wet) regelt de bescherming van in het wild voorkomende planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en beschermde planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld. Daarnaast is het niet toegestaan de directe leefomgeving van soorten, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor alle in het wild levende planten en dieren (algemene zorgplicht, artikel 2). Bij ruimtelijke plannen moet dan ook rekening worden gehouden met de Ff-wet.
De Ff-wet maakt onderscheid tussen licht en zwaarder beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer en onderhoud, geldt voor algemeen voorkomende soorten (de zogenaamde Tabel 1-soorten) een algemene vrijstelling in het kader van de verbodsbepalingen van de Ff-wet. Deze vrijstelling is niet van toepassing bij het voorkomen van zwaarder beschermde soorten (Tabel 2- en 3-soorten en broedvogels). In dat geval moet een ontheffing worden aangevraagd van het Ministerie van Economische Zaken (voormalig Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit). Deze ontheffing wordt slechts verleend als:
Onderzoek
Waarnemingen
In juni 2014 heeft een oriënterend veldbezoek plaatsgevonden (zie bijlage 5). Tijdens het veldbezoek is een beoordeling gedaan van de functie van het plangebied en de directe omgeving als leefgebied of verblijfplaats voor – in het kader van de Ff-wet – beschermde soorten.
Het plangebied is geschikt als broedgebied voor algemene soorten broedvogels zoals zwarte roodstaart, witte kwikstaart, spreeuw, veldleeuwerik en torenvalk (nestkast). Het is ook geschikt voor foeragerende broedvogels met jaarrond beschermde nesten. De betekenis van het plangebied als foerageergebied voor deze soortgroep is echter gering en in de omgeving is voldoende alternatief aanwezig. Het plangebied is niet geschikt als nestlocatie of verblijfplaats voor deze soorten. De bebouwing op de locatie is mogelijk geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Daarnaast is het plangebied geschikt voor plantensoorten als grasklokje, grote kaardenbol en orchideeën; amfibieën als rugstreeppad; reptielen zoals hazelworm en levendbarende hagedis; en algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren als vos en haas.
Maatregelen en vervolgonderzoek
Binnen het bestemmingsplan is het mogelijk de werkzaamheden zodanig uit te voeren dat voor sommige soorten effecten worden voorkomen. Voor een aantal soorten is dit niet mogelijk en is het noodzakelijk om mitigerende maatregelen te treffen. Daarbij is het voor een groot aantal soortgroepen noodzakelijk om aanvullend onderzoek uit te voeren.
Om effecten op broedvogels te voorkomen moet gewerkt worden buiten het broedseizoen. Effecten op algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren worden beperkt door in één richting te werken; de richting waarin soorten kunnen vluchten.
Indien (stenen) bebouwing wordt gesloopt dan wel aangepast, moet aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen worden uitgevoerd. Het betreft een vleermuizenonderzoek conform GaN Vleermuisprotocol 2013. Dit houdt in: vier tot vijf veldinspecties in de avond en ochtendschemering (mei-september) met de gebouwbewonende doelsoorten; gewone dwergvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis. De volgende gebouwen zijn potentieel geschikt: V, J, J2, F, M en L (zie Quick scan Flora- en faunawet). Het genoemde aanvullende onderzoek wordt in het kader van een (eventuele) Flora- en faunawet ontheffing uitgevoerd.
Aangezien zwaar beschermde soorten planten (Tabel 2) en (mogelijk) reptielen en amfibieën (Tabel 2 en 3 Ff-wet) aanwezig zijn, is het noodzakelijk mitigerende maatregelen te treffen wanneer deze soorten -of functioneel leefgebied ervan- worden aangetast.
Voor soorten van Tabel 2 geldt dat wanneer volgens een gedragscode wordt gewerkt waarin mitigerende maatregelen worden opgenomen, geen ontheffing in het kader van de Ff-wet is vereist. Voor soorten van Tabel 3 is het mogelijk wel noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.
Om het exacte voorkomen en de aantallen van beschermde plantensoorten, amfibieën en (mogelijk) voorkomende reptielen en vleermuizen vast te kunnen stellen, is een inventarisatie noodzakelijk. Aangezien op basis van dit bestemmingsplan verschillende ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn – maar nog niet vast ligt welke werkzaamheden uitgevoerd gaan worden – is het advies deze onderzoeken uit te voeren voor vaststelling van het bestemmingsplan. De reden hiervoor is dat op deze manier inzichtelijk wordt welke soorten waar voorkomen en op basis daarvan een betere inschatting kan worden gemaakt van mogelijke effecten door uitvoering van werkzaamheden en de mogelijke noodzaak tot het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Ff-wet.
Wanneer duidelijk is wat de exacte ingrepen op de locatie zullen zijn, kunnen aan de hand van de uitkomsten van deze onderzoeken gericht mitigerende maatregelen worden getroffen om de betreffende plantensoorten, amfibieën en (mogelijk) voorkomende reptielen en vleermuizen te beschermen.
De noodzaak tot het aanvragen van een ontheffing voor deze soortgroepen kan ook pas worden vastgesteld na uitvoering van inventarisatie.
NB. Ingeschat wordt dat ecologie geen beperking vormt voor wat betreft de vergunbaarheid, onder voorwaarde dat soortgericht vervolgonderzoek wordt uitgevoerd en mitigerende maatregelen worden uitgevoerd. Het plangebied biedt naar verwachting voldoende ruimte om mitigerende maatregelen te treffen, zeker met een bebouwingspercentage van 70%. Afhankelijk van de voorkomende soorten en toetsing aan Ff-wet moeten er voor de uitvoering van ingrepen procedures doorlopen worden (ontheffingsaanvraag in het kader van de Ff-wet) en/of er gelden beperkingen tijdens de uitvoering.
Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt – met inachtneming van het uitvoeren van vervolg onderzoek en het treffen van mitigerende maatregelen - geen belemmering voor uitvoering van het plan.
Toetsingskader
In Nederland hebben veel natuurgebieden een beschermde status onder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet). Daarbij kunnen twee categorieën beschermingsgebieden worden onderscheiden:
De Nb-wet eist dat ieder plan dat kan leiden tot significant negatieve effecten op een Natura 2000-gebied wordt onderworpen aan een Passende Beoordeling. Dit geldt tevens voor een plan dat buiten het Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar doorwerkt op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied (externe werking). Om te bepalen of een plan significante effecten kan hebben, wordt als eerste stap een Voortoets doorlopen.
Wanneer uit een Voortoets blijkt dat significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden niet kunnen worden uitgesloten dient er een Passende Beoordeling opgesteld te worden. In de Passende Beoordeling wordt gedetailleerd in kaart gebracht wat de effecten (kunnen) zijn van het plan op de natuurwaarden in het Natura 2000-gebied en welke verzachtende (mitigerende) maatregelen de initiatiefnemer van plan is te nemen. Hierbij wordt rekening gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De significantie van de gevolgen moet met name worden beoordeeld in het licht van de specifieke milieukenmerken en omstandigheden van het gebied. Omkeerbare en tijdelijke effecten kunnen ook significant zijn.
Als aantasting van de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet is uitgesloten, kan het plan alleen worden vastgesteld als er geen andere bevredigende oplossing is, er een dwingende reden van groot openbaar belang wordt gediend en alle effecten volledig worden gecompenseerd (ADC-toets). Als er prioritaire soorten of habitats in het geding zijn en de dwingende reden is van sociale of economische aard, kan het plan alleen worden vastgesteld nadat ook advies is gevraagd aan de Commissie van de Europese gemeenschappen.
De Nb-wet schrijft alleen voor (in art. 19j) dat effecten op Natura 2000-gebieden moeten worden getoetst voordat het plan wordt vastgesteld. Een toetsing van de effecten van een plan op Beschermde natuurmonumenten wordt door de Nb-wet niet gevraagd. Omdat een bestuursorgaan echter geen onuitvoerbaar plan mag vaststellen (zie het Besluit ruimtelijke ordening) dient wel onderzocht te worden hoe de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt zich verhouden tot de Beschermde natuurmonumenten.
Onderzoek
In de voorbereidingsfase is een Voortoets opgesteld in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (ARCADIS, 2014a). Uit deze Voortoets is gebleken dat als gevolg van de verplaatsing van USAG naar het NIC-terrein significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie en verstoring op de instandhoudingsdoelen van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden Brunssummerheide en Teverener Heide niet kunnen worden uitgesloten. Om deze reden is een Passende Beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 opgesteld.
In de Passende Beoordeling is geconcludeerd dat:
Aangezien significant negatieve effecten van de voorgenomen planontwikkeling van USAG op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden Brunssummerheide en Teverener Heide en overige Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten, is het treffen van mitigerende maatregelen ter mitigatie van effecten niet noodzakelijk.
Conclusie
De voorgenomen planontwikkeling van USAG leidt niet tot een overtreding van verbodsbepalingen van de Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet vormt geen belemmering voor uitvoering van dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moeten de ontwikkelingsbehoeften en bestaande belangen integraal worden afgewogen. Milieuzonering is daarbij één van de hulpmiddelen. Bij het bepalen van de daarbij behorende richtafstanden wordt gebruik gemaakt van de publicatie ”Bedrijven en Milieuzonering 2009” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). In deze publicatie wordt gebruikt gemaakt van richtafstanden passend bij de activiteiten van bedrijven (zware bedrijven hebben een grotere richtafstand dan lichtere bedrijven). Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar het type gebied waar bedrijven zich bevinden: rustig buitengebied of een gemengd gebiedstype.
De richtafstanden zijn gebaseerd op verschillende milieuaspecten. Ten aanzien van geur, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid wordt verwezen naar paragraaf 4.8, 4.9, 4.10 en 4.11, waar nader wordt ingegaan op deze aspecten.
Onderzoek
Uitgangspunten
USAG wordt in het kader van milieuregelgeving gezien als één (militaire/bedrijfsmatige) inrichting. Effecten van omliggende bedrijven op USAG en vice versa leiden in beginsel ook niet tot knelpunten.
USAG bevat echter functies waar mensen verblijven, onder andere administratief, retail, recreatief, educatief en legering (overnachting). Om deze reden is het – in het kader van een goede ruimtelijke ordening – wel verstandig aandacht te geven aan de effecten van omliggende bedrijventerreinen en individuele bedrijven op USAG.
In tegenstelling tot de Staat van Bedrijfsactiviteiten die gevoegd is bij de beheersverordening Bedrijventerreinen wordt voor de ontwikkeling van USAG uit gegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Gezien de ligging van de locatie tussen bedrijventerreinen, militaire terreinen en de in aanleg zijnde Buitenring Parkstad Limburg is het verdedigbaar om uit te gaan van omgevingstype 'gemengd gebied'.
De bijbehorende richtafstanden zijn onderstaand weergegeven.
Tabel 2: Milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden, voor USAG wordt uitgegaan van de rechter kolom.
Uitwaartse zonering – effecten door USAG
USAG heeft op de huidige locatie in Schinnen de bestemming 'Bedrijf' waarbinnen bedrijfsactiviteiten tot en met maximaal milieucategorie 3.1 zijn toegestaan (uitgezonderd geluidzoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen). Uitgaande van een categorie van maximaal 3.1 is er sprake van een richtafstand tot gevoelige functies van maximaal 30 m. In een straal van 30 m rondom het NIC West-terrein zijn geen gevoelige functies zoals woningen aanwezig.
Inwaartse zonering – effecten van bedrijventerreinen in omgeving
In de omgeving van het plangebied liggen de bedrijventerreinen: Bouwberg, Ora et Labora en Hendrik. Alle bedrijventerreinen beschikken over een maximaal toegestane milieucategorie van 3.2. Dit betekent (in het kader van de ontwikkeling van USAG) dat er een afstand van 50 m aangehouden moet worden tot gevoelige functies. Op de genoemde bedrijventerreinen zijn geluidzoneringsplichtige, risicovolle en geuroverlast veroorzakende inrichtingen in beginsel niet toegestaan (bron: beheersverordening Bedrijventerreinen). Er zijn geen Bevi-inrichtingen in de (directe) omgeving van het plangebied aanwezig. Wijzigingen in bedrijven (waaronder Bevi-inrichtingen) die opgenomen zijn in de risicokaart (RRGS) liggen op voldoende afstand.
Voor Bouwberg en Ora et Labora wordt ruimschoots voldaan aan de 50 m-afstand. De afstand van het plangebied tot bedrijventerrein Hendrik is circa 40 m. De hindercontour van het bedrijventerrein heeft dan ook een kleine overlap met het plangebied. Dit is aanvaardbaar gezien de geringe overlap en het feit dat de bedrijven ten zuiden van het plangebied in verband met de aanleg van de Buitenring Parkstad binnen afzienbare tijd zullen verdwijnen.
Inwaartse zonering - individuele bedrijven
Een aantal bedrijven voldoet niet aan de richtafstanden (maximaal cat. 3 op basis van geldende beheersverordening). Voor deze bedrijven is maatwerk toegepast, waarbij deze bedrijven toch kunnen functioneren in relatie tot milieugevoelige functies in de omgeving. Het gaat veelal om bedrijven die vallen in milieucategorie 4. In tabel 3 zijn de – voor het plangebied (NIC West) relevante – bedrijven weergegeven met het meest maatgevende milieuaspect.
Tabel 3: Bedrijven met in potentie relevante milieucontouren voor ontwikkeling van USAG (bron: Gemeente Brunssum, 20130107 Inrichtingen in MPMBV4).
Tabel 3 laat zien dat in drie gevallen niet wordt voldaan aan de richtafstand die geldt op basis van de VNG-brochure. Het gaat om de bedrijven Mebin BV, Vossenberg BV en NIC. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het voor deze bedrijven wenselijk de vergunde 'milieuruimte' nader te beschouwen. Om deze reden is de volgende quick scan op basis van de verleende milieuvergunningen uitgevoerd.
NB. Het uitgangspunt ten aanzien van bestaande rechten vanuit de milieuvergunningen is gebaseerd op de huidige situatie waarin Vossenberg aan de Kranenpool blijft gehandhaafd. In het kader van de aanleg van de Buitenring Parkstad zijn echter afspraken gemaakt over verplaatsing van het bedrijf. Naar verwachting vertrekt Vossenberg in 2015/2016.
Conclusie
De hindercontour van bedrijventerrein Hendrik heeft een kleine overlap met het plangebied. Dit is aanvaardbaar gezien de geringe overlap en het feit dat de bedrijven ten zuiden van het plangebied in verband met de aanleg van de Buitenring Parkstad binnen afzienbare tijd zullen verdwijnen.
Daarnaast is sprake van een overlap van de geurcontour van Vossenberg met het plangebied (zie ook paragraaf 4.8). Om die reden wordt een geurcontour opgenomen in de verbeelding. Binnen deze contour zijn geurgevoelige functies - niet zijnde functies die samenhangen met (primair) militair gebruik - niet toegestaan.
Met inachtneming van de contour die wordt opgenomen in de verbeelding staat het aspect milieuzonering uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
Toetsingskader
Algemeen
In de omgeving van het plangebied liggen verschillende bedrijven met voor het plangebied relevante geuremissie. Voor industriële bedrijven is het landelijk geurbeleid van toepassing, dat is verwoord in de brief van de minister van VROM van 30 juni 1995. Deze brief geeft globale richtlijnen, en is verder uitgewerkt in de Nederlandse Emissie Richtlijn Lucht (NeR), die deels is vervangen door de Handleiding Geur1, en waarvan het normatieve deel in de tweede helft van 2015 over zal gaan in het activiteitenbesluit. Bij vergunningverlening aan bedrijven geldt het stappenplan uit hoofdstuk 3 van de Handleiding Geur. Overheden hebben daarnaast de mogelijkheid specifiek geurbeleid vast te stellen. De provincie Limburg en de gemeente Brunssum hebben geen geurbeleid opgesteld. Bij individuele vergunningverlening aan bedrijven in de gemeente Brunssum geldt daarom het rijksbeleid (waarvan hoofdstuk 3 uit de handleiding geur een onderdeel vormt). Voor de bestaande inrichtingen ligt het toetsingskader voor geur doorgaans vast in de milieuvergunning.
In de Handleiding Geur wordt uiteengezet hoe het bevoegd gezag een aanvaardbaar hinderniveau voor geur van bedrijfsmatige activiteiten anders dan veehouderij kan bepalen. Deze handleiding kan worden toegepast bij vergunningverlening, maar ook bij maatwerk vanuit het Activiteitenbesluit, handhaving en ruimtelijke ordening.
Geurgevoelige functies USAG
Niet alle functies die worden gerealiseerd in het plangebied zijn geurgevoelig. In overeenstemming met de uitspraken 200909701/1/R1 en 201000560/1/R3 van de Raad van State, en de Handleiding Geur wordt de volgende definitie gehanteerd voor geurgevoelige functies:
Een geurgevoelige functie betreft een functie die bestemd is voor en geschikt is om te worden gebruikt voor menselijk verblijf. Het gaat om permanent verblijf of minder langdurig verblijf op regelmatige basis. Daarbij is het niet relevant of het verblijf wordt uitgeoefend door hetzelfde individu of door verschillende mensen. Dat heeft als consequentie dat, voor zover de totale verblijfsduur overeenkomt, de kortdurende aanwezigheid door meerdere mensen is gelijkgesteld met de langdurige aanwezigheid door één of enkele mensen. |
Voorbeelden van geurgevoelige functies zijn detailhandel, horeca, recreatieve-, sport- en educatieve voorzieningen, en eventuele overnachtingsfaciliteiten. Opslagfaciliteiten en technische ruimten zijn voorbeelden van functies die volgens bovenstaande definitie niet geurgevoelig zijn.
Acceptabel geurhinderniveau ter plaatse van USAG
Op basis van de Handleiding Geur dient voor het vaststellen van het benodigde beschermingsniveau rekening gehouden te worden met een aantal criteria, namelijk a) de verblijfsduur, b) de omvang van de groep, c) de functie van de omgeving, d) aanwezigheid van gevoelige groepen en e) bijzondere bestemmingen.
Gezien de functie van de omgeving van het plangebied, en het type functies dat op het terrein zal worden gerealiseerd, vallen de geurgevoelige functies van USAG onder de categorie 'minder te beschermen geurgevoelige objecten', waar ook verspreid liggende woonbebouwing onder valt. Voor de afzonderlijke inrichtingen gelden voor deze categorie geurgevoelige functies individuele immissie-eisen.
Het militaire gebruik van het terrein wordt niet als geurgevoelig gezien, omdat het een minder gevoelige groep betreft. Dit komt overeen met de vigerende situatie op basis van de beheersverordening. Binnen het plangebied is militair gebruik toegestaan, zonder beperkende regelingen ten aanzien van geur afkomstig van omliggende bedrijven (in de vigerende situatie zijn geen geurcontouren opgenomen in de beheersverordening).
Onderzoek
Nader geuronderzoek is uitgevoerd (zie bijlage 7) om na te gaan of ter plaatse van het plangebied sprake zal zijn van een acceptabel geurhinderniveau. In het onderzoek is de geurbelasting bepaald als gevolg van de omliggende bedrijven, zowel individueel als cumulatief. De geurbelasting van de afzonderlijke inrichtingen is vervolgens getoetst aan de individuele immissie-eisen. Voor de cumulatieve geurbelasting is door PRA Odournet een emissiegewogen toetsingswaarde voorgesteld. In het onderzoek is de geurbelasting van de volgende bedrijven betrokken: NV Afvalzorg, Vossenberg Boschstraat, Vossenberg Kranenpool, Bowie, Wienerberger Poriso, Frans van der Loop Recycling, Mineralen Kollee, Mebin en Bastin.
Individuele toetsing
In het onderzoek is allereerst de geuremissie en bijbehorende -immissie van de omliggende inrichtingen afzonderlijk in beeld gebracht. Bij toetsing aan de individuele toetsingswaarden blijkt, dat ter plaatse van het plangebied de toetsingswaarden van NV Afvalzorg, Vossenberg Boschstraat en Wienerberger Poriso, Frans van der Loop Recycling, Mineralen Kollee, Mebin en Bastin niet worden overschreden. De contouren van de toetsingswaarden van Vossenberg Kranenpool en Bowie Recycling vallen over een klein deel van het plangebied. Afhankelijk van de inrichting van het terrein kan worden voldaan aan de individuele toetsingskaders van beide inrichtingen. De contouren van Vossenberg Kranenpool (groen) en Bowie (geel) zijn weergegeven in afbeelding 8. De contouren van de overige bedrijven vallen niet over het plangebied en zijn daarom niet weergegeven. Uiteraard zijn deze wel opgenomen in de onderzoeksrapportage in bijlage 7.
Afbeelding 8: Individuele geurcontouren (Vossenberg Kranenpool (groen) en Bowie (geel), contouren van andere bedrijven zijn niet weergegeven omdat deze niet over het plangebied vallen) en cumulatieve geurcontouren (blauw).
Cumulatieve toetsing
Op basis van de geuremissie van de afzonderlijke bedrijven is vervolgens de cumulatieve geurbelasting berekend en getoetst aan een emissiegewogen (gemiddelde) toetsingswaarde. Daarmee is nagegaan of de cumulatieve geurbelasting (van alle omliggende inrichtingen gezamenlijk) acceptabel is, gegeven de functies die mogelijk worden gemaakt in het plangebied. In afbeelding 8 zijn de cumulatieve geurcontouren weergegeven in blauw. In het deel van het plangebied dat buiten de geurcontour ligt, is de cumulatieve geurbelasting acceptabel bij realisatie van geurgevoelige functies zoals voorgaand omschreven.
Voor de cumulatieve situatie zijn vier scenario's beschouwd.
Afbeelding 9: Geurbelasting zonder Bowie en Vossenberg Kranenpool (groen en geel geven individuele contouren weer, in blauw de cumulatieve contouren).
Vertaling naar regeling in het bestemmingsplan
Als gevolg van de geuremissie van omliggende bedrijven blijkt dat de individuele toetsingswaarden van Bowie en Vossenberg Kranenpool over een deel van het plangebied liggen. Oftewel, de individuele geurcontour van beide bedrijven ligt voor een deel over het plangebied.
Uit de cumulatieve toetsing blijkt daarnaast dat in een deel van het plangebied sprake is van een overschrijding van de cumulatieve toetsingswaarde.
Om een acceptabele geurbelasting te kunnen garanderen ter plaatse van geurgevoelige functies zoals voorgaand omschreven, wordt de maatgevende geurcontour in de verbeelding van het plangebied opgenomen (zie afbeelding 10). Met maatgevende contour wordt bedoeld, de contour (individueel en/of cumulatief) die de grootste overlap heeft met het plangebied in de situatie dat Bowie en Vossenberg gehandhaafd blijven (worse case).
Afbeelding 10: Geurcontour (rood) die in de verbeelding wordt opgenomen
In de regeling behorend bij de geurcontour (rood in afbeelding 10) wordt opgenomen dat binnen de contour geen geurgevoelige functies mogen worden gerealiseerd, behalve functies ten behoeve van militair gebruik. Daarbij gaat het om functies die nagenoeg uitsluitend worden uitgevoerd door militairen. Het militaire gebruik van het terrein wordt niet als geurgevoelig gezien, omdat het een minder gevoelige groep (militairen) betreft. Dit komt overeen met de vigerende situatie (beheersverordening).
Omdat aannemelijk is dat zowel Bowie als Vossenberg binnen afzienbare tijd hun bedrijfsactiviteiten zullen staken - in verband met de aanleg van de Buitenring - wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor verkleining dan wel verwijdering van de geurcontour.
Conclusie
Met het uitsluiten van geurgevoelige functies binnen de geurcontour die wordt opgenomen in de verbeelding, vormt het aspect industriële geur geen belemmering voor uitvoering van dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Bij de vestiging van USAG op het NIC West-terrein is het van belang ook de verkeerseffecten te onderbouwen. Er zal sprake moeten zijn van een goede verkeersafwikkeling en ontsluiting voor het verkeer.
Onderzoek
Verkeersgeneratie USAG
Door de vestiging van USAG op het NIC West-terrein zal lokaal een toename van verkeer optreden. Om de mate van toename te bepalen is het nodig de toekomstige verkeersgeneratie van USAG scherp te hebben. Door het militaire en niet-publiek toegankelijke karakter van USAG zijn reguliere normen voor verkeersgeneratie niet één op één toepasbaar.
In 2010 zijn van 8 tot 21 maart bij het huidige terrein van de USAG te Schinnen verkeerstellingen uitgevoerd bij Gate 01. Uit de resultaten van deze tellingen is de verkeersgeneratie afgeleid.
Tabel 4: Resultaten verkeerstellingen 2010 (in motorvoertuigen/etmaal en gemiddelden afgerond op tientallen).
USAG heeft de wens het nieuwe terrein in Brunssum ruimer te bestemmen, zodat er mogelijkheden zijn voor uitbreiding. Het uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is het gewenste oppervlak (inclusief uitbreidingsmogelijkheden) direct mogelijk te maken (zie tabel 5). In tabel 5 is het oppervlak van USAG in 2010 en het gewenste oppervlak zoals is vastgelegd in dit bestemmingsplan weergegeven.
Tabel 5: Wijziging vloeroppervlakte per functionaliteit.
Omdat voor USAG geen specifieke normen bestaan zijn CROW-normen gehanteerd die het meest vergelijkbaar zijn met functies van USAG (zie tabel 3). Voor de functies is de berekening van de verkeersgeneratie gebaseerd op onderstaande normen.
Tabel 6: Te hanteren normen bij bepalen verkeersgeneratie.
Vervolgens is aan de hand van de CROW-normen en het oppervlak van USAG de verkeersgeneratie in 2010 conform de mogelijkheden van dit bestemmingsplan berekend (zie tabel 7). Daarbij is als uitgangspunt gehanteerd dat USAG volledig openbaar toegankelijk is (fictief). Op deze manier wordt op basis van gangbare normen per functie inzichtelijk of sprake is van een (theoretische) groei of afname van de verkeersgeneratie.
Op basis van de kengetallen van CROW* - stedelijkheidsklasse 'matig stedelijk' en de gebiedsaanduiding 'rest bebouwde kom' – is bepaald met welke groei van de verkeersgeneratie van het terrein rekening gehouden moet worden. Voor de functies is de berekening van de verkeersgeneratie gebaseerd op onderstaande normen:
Tabel 7: Verkeersgeneratie per werkdag in motorvoertuigen per etmaal op een werkdag.
* CROW-publicatie 317 – Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, oktober 2012.
De tabel laat zien dat:
Op basis van het bovenstaande wordt de verkeersintensiteit van 2010 als uitgangspunt gehanteerd voor de uit te voeren onderzoeken (840 motorvoertuigen (mvt) per werkdag, 810 mvt per weekdag en 740 mvt per weekenddag). Door de onderzoeken uit te voeren op basis van een hogere verkeersgeneratie kunnen de onderzoeken als worst-case worden beschouwd.
Verkeersafwikkeling
Autoverkeer zonder Buitenring
In de huidige situatie wordt het plangebied ontsloten door de Kranenpool, die aansluit op de Ganzepool. Via de Ganzepool kunnen onder andere de N274, N299 en N276 worden bereikt richting Sittard, Hoensbroek, Heerlen en Landgraaf.
In afbeelding 11 is te zien dat de Kranenpool op een werkdag in het prognosejaar 2025 een verkeersintensiteit kent van 140 mvt/etmaal. USAG zal naar verwachting een verkeersgeneratie hebben van circa 840 mvt/etmaal. De Kranenpool is gecategoriseerd als erftoegangsweg, waarvoor gemiddeld een maximale capaciteit van 3.000 mvt/etmaal voor geldt. Gezien de lage intensiteit van op de Kranenpool zal deze toevoeging dan ook niet tot problemen leiden.
Ook op de Ganzepool worden geen problemen verwacht als gevolg van de verkeersgeneratie van USAG. De Ganzepool is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingweg, waarvoor gemiddeld een maximale capaciteit van 12.000 mvt/etmaal voor geldt. Daarbij is rekening gehouden met dat deze capaciteit uiteindelijk bepaald wordt door de kruispunt/rotondevormen. Ook met de toegevoegde verkeersgeneratie van USAG blijft de intensiteit op de Ganzepool ruim onder de 12.000 mvt/etmaal.
Afbeelding 11: Verkeersintensiteiten autonome situatie 2025. Bron: Verkeersplots PIP Buitenring Parkstad Limburg, 20-04-2010.
Autoverkeer met Buitenring
In de nabije toekomst wordt de Buitenring ten westen van het plangebied gerealiseerd. De realisatie van deze rondweg heeft tot gevolg dat de verkeersintensiteiten in de directe omgeving wijzigen. In afbeelding 12 is te zien dat op de Ganzepool de verkeersintensiteit toeneemt naar 10.400 motorvoertuigen per etmaal. De toevoeging van de verkeergeneratie van USAG resulteert echter niet in een overschrijding van de maximale intensiteit van 12.000 mvt/etmaal op een werkdag.
Op de Kranenpool zullen de verkeersintensiteiten door de realisatie van de Buitenring veel wijzigen. De weg wordt alleen gebruikt door bestemmingsverkeer.
Afbeelding 12: Verkeersintensiteiten autonome situatie 2025. Bron: Verkeersplots PIP Buitenring Parkstad Limburg, 2012.
Langzaam verkeer
Het USAG-terrein wordt goed ontsloten voor het fietsverkeer. Naast de Ganzepool ligt een vrijliggend fietspad dat aangesloten is op het fietsnetwerk van de gemeente Brunssum. Op de Kranenpool is geen fietsvoorziening aanwezig. Gezien de wegcategorisering (erftoegangsweg) en de lage verkeersintensiteit kan fietsverkeer gebruik maken van de rijbaan.
De ontsluiting voor voetgangers is slecht. Naast de berm van de Kranenpool en het vrijliggende fietspad van de Ganzepool zijn geen voorzieningen voor voetgangers aanwezig. Ook als gevolg van Buitenring zal deze niet verbeteren.
Gezien de Euregionale functie van USAG zal het aanbod van voetgangers beperkt zijn. Het is dan ook niet noodzakelijk om voorzieningen te treffen.
Openbaar vervoer
De ontsluiting van het USAG-terrein, voor de reizigers die gebruik maken van het openbaar vervoer is ook slecht. De dichtstbijzijnde halte, zijnde Schuttersveld, is op ongeveer 1 kilometer gelegen op de Prins Hendriklaan. Vanaf deze locatie is het USAG-terrein uitsluitend te voet bereikbaar.
Gezien de Euregionale functie van USAG zal de behoefte om gebruik te maken van het openbaar vervoer echter laag zijn. Het aanpassen van de routering van het openbaar vervoer is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect verkeer staat uitvoering van het plan niet in de weg.
Toetsingskader
Het bestemmingsplan wordt niet gezoneerd ingevolge artikel 40 van de Wet geluidhinder. Op het terrein wordt de vestiging van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken (inrichtingen zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht) namelijk niet toegestaan. De Wet geluidhinder is dus niet van toepassing en er gelden geen wettelijke eisen ten aanzien van de cumulatieve geluidbelasting. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het echter van belang om het aspect geluid te beschouwen.
Onderzoek
Het plangebied USAG is gesitueerd in de geluidszone van het gezoneerde industrieterrein Hendrik, maar maakt geen deel uit van het gezoneerde industrieterrein. Alleen voor bedrijven die liggen binnen de bestemming 'gezoneerd industrieterrein' geldt dat deze getoetst dienen te worden aan de geluidszone. USAG bevat geen activiteiten of installaties die relevante geluidsemissie veroorzaken. Dit betekent dat de activiteiten van USAG niet aan de geluidszone dienen te worden getoetst en een eventuele geluidsproductie van USAG niet ten koste kan gaan van de geluidsruimte voor de bedrijven op het gezoneerde terrein.
In de Wet geluidhinder (Wgh) worden verschillende functies genoemd die 'geluid gevoelig' zijn. In de Wgh worden de volgende functies gezien als geluid gevoelige functies: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven. Op basis van de Wgh worden militaire inrichtingen ook niet gezien als geluid gevoelige functies. Dit geldt ook voor de verblijfsfuncties, die onderdeel zijn van de militaire inrichting, zoals die mogelijk gemaakt worden binnen USAG: administratief, retail, recreatief, educatie en legering. Voor wat betreft de twee laatste functies het volgende:
Kortom, binnen het plangebied USAG worden geen geluidgevoelige bestemmingen conform de Wet geluidhinder mogelijk gemaakt. Nader akoestisch onderzoek naar de geprojecteerde bestemmingen binnen het plangebied USAG is vanuit de Wgh dan ook niet noodzakelijk.
Het terrein wordt bestemd voor militaire doeleinden. Er worden geen 'grote lawaaimakers' toegestaan. Dit betekent dat de activiteiten van USAG niet aan de Wgh dan wel aan de geluidszone dienen te worden getoetst en een eventuele geluidsproductie van USAG niet ten koste kan gaan van de geluidsruimte voor de bedrijven op het gezoneerde terrein.
Bovendien zijn er geen gevoelige bestemmingen in de omgeving van het plangebied van USAG gesitueerd waarvoor akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Ten aanzien van de "zware" horeca zal bevatten. Relevante geluidsemissie - zowel overdag als 's nachts - als gevolg van horeca is dan ook niet te verwachten.
Conclusie
Het aspect geluid staat uitvoering van het plan niet in de weg.
Toetsingskader
Wanneer USAG zich zal vestigen in het plangebied zal lokaal een toename optreden van verkeer. Dit verkeer zal voor een toename zorgen van luchtverontreinigende stoffen in de lucht. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), omdat deze stoffen het dichtst bij de vigerende grenswaarden (bijlage 2 van de wet milieubeheer) liggen. Wanneer voldaan wordt aan de grenswaarden voor deze stoffen, zal ook voldaan worden aan de grenswaarden voor andere luchtverontreinigende stoffen uit bijlage 2 van de wet milieubeheer.
Als een project 'Niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan een verslechtering van de concentraties NO2 en PM10, vervalt toetsing aan de grenswaarden. Een project draagt NIBM bij wanneer de toename als gevolg van het project op toetslocaties lager is dan 1,2 µg/m³ NO2 en PM10.
Voor kleine projecten is een tool ontwikkeld om eenvoudig te kunnen toetsen of een project NIBM bijdraagt. Deze tool, de NIBM-tool van Infomil, rekent conform Standaardrekenmethode 1 uit de Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit 2007, met een aantal worstcase aannames.
Onderzoek
Een berekening met deze tool laat zien dat op het terrein van de militaire inrichting (Kranenpool) 'In betekenende mate' wordt bijgedragen (zie bijlage 8). Er wordt echter ruimschoots voldaan aan de norm. Daar waar het verkeer zich in noordelijke en zuidelijke richting splitst (Ganzepool), wordt al niet meer 'in betekenende mate' bijgedragen. De berekende bijdrage van de weg is hier 0,97 µg/m³ NO2 en 0,16 µg/m³ PM10.
Hierbij is uitgegaan van de verkeersgeneratie zoals vermeld in paragraaf 4.9. Voor de Kranenpool is hierbij uitgegaan van 840 mtv\etmaal, voor de Ganzepool is hierbij uitgegaan van 420 mtv\etmaal in zowel noordelijke als zuidelijke richting. Hierbij wordt uitgegaan van een vrachtpercentage van 10%. Dit is een conservatieve benadering, omdat het werkelijke vrachtpercentage lager ligt.
De achtergrondconcentratie daar waar de hoogste bijdrages optreden (ter hoogte van Kranenpool) bedragen voor NO2 en PM10 respectievelijk 18,3 µg/m³ en 22,6 µg/m³. Deze achtergrondconcentraties zijn dermate laag (ver onder de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties van 40 µg/m³), dat uitgesloten kan worden dat hier knelpunten optreden.
Binnen de planhorizon van onderliggend plan is – naar huidige inzichten – in 2024 de Buitenring gerealiseerd. De Buitenring is tevens opgenomen in de monitoringstool. Hieruit is op te maken dat voor het dichtstbijzijnde toetspunt (worst case, voor het jaar 2015) een concentratie geldt van 20,6 µg/m3 NO2 en 22,6 µg/m3 PM10. Deze achtergrondconcentraties zijn dermate laag (ver onder de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties van 40 µg/m³), dat uitgesloten kan worden dat hier knelpunten optreden.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.
Toetsingskader
De externe veiligheidsregelgeving stelt de verplichting het risico te bepalen en te beschouwen. Voor externe veiligheid is een aantal besluiten van toepassing. De besluiten zijn op hoofdlijnen gelijk, maar kennen per bron specifieke aandachtspunten. Op transportassen is de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing, welke per 1 januari 2015 vervangen wordt door het Besluit externe veiligheid transport en de daarbij horende regelingen. Risicovolle inrichtingen vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Onderzoek
Op het terrein worden geen inrichtingen toegestaan die onder het Bevi vallen. Er is wel de mogelijkheid voor het vestigen van een verkooppunt motorbrandstoffen voor reguliere brandstoffen, echter zonder LPG. Deze valt niet onder het Bevi.
In de omgeving zijn een aantal risicobronnen gelegen, zoals
Vanwege de afstand tot het plangebied zijn deze bronnen niet nader beschouwd. Bij een incident bij één van deze bronnen is het wel mogelijk dat de effecten reiken tot het plangebied. Om de effecten te verkleinen zijn verschillende maatregelen benoemd, zie 'Verantwoording groepsrisico'.
Er is gekeken naar het vervoer van gevaarlijke stoffen in de directe omgeving van het plangebied, waarbij het vervoer van benzine en diesel is opgehoogd met de realisatie van het verkooppunt motorbrandstoffen. Hiervoor is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd, zie bijlage 9. De conclusie uit dit onderzoek is als volgt:
Verantwoording groepsrisico
In het kader van de verantwoording groepsrisico wordt naast het in kaart brengen van de risico's ook gekeken naar mitigerende maatregelen voor de effecten van een incident met gevaarlijke stoffen. Het gaat hierbij om maatregelen ten behoeve van bereikbaarheid, bluswatervoorziening en zelfredzaamheid. Een aantal van deze maatregelen zijn ook in het advies van de brandweer aangegeven (zie bijlage 10) over dit plan, deze maatregelen zijn:
Voorgaande aanbevelingen / maatregelen worden voor zover financieel en technisch haalbaar in de uitwerking van het plan meegenomen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan ten aanzien van het plaatsgebonden risico en groepsrisico. Echter als gevolg van de risicobronnen in de omgeving kunnen wel ongevallen met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Hiervoor zijn door de veiligheidsregio een aantal aandachtspunten weergegeven. De voornaamste aanbevelingen zijn om te zorgen voor voldoende bluswater, afsluitbare ventilatie (indien sprake is van centraal bestuurde ventilatie) en goede vluchtwegen in geval van een calamiteit.
Toetsingskader
In de Arbo-wet is opgenomen dat een werkgever moet zorgen voor een veilige werkomgeving. Speciaal voor Conventionele Explosieven (CE) is in de Arbo-wet de WSCS-OCE opgenomen. Hierin is onder andere beschreven hoe bepaald kan worden of een gebied wel of niet verdacht is op CE. Tevens is hierin beschreven hoe eventuele CE opgespoord kunnen worden.
Wanneer er grondroerende werkzaamheden worden uitgevoerd moet gekeken worden of er CE aanwezig kunnen zijn. Onder grondroerende werkzaamheden wordt onder ondere verstaan: het ontgraven van grond, het aanbrengen van bijvoorbeeld heipalen en het doen van grondboringen en sonderingen.
Om te bepalen of er in een gebied CE aanwezig kunnen zijn moet vooronderzoek CE worden uitgevoerd. Dit vooronderzoek CE is een bureaustudie waarin verschillende bronnen worden geraadpleegd. De conclusie van dit onderzoek moet zijn dat het onderzoeksgebied (of een deel daarvan) al dan niet verdacht is op CE en welke munitiesoorten er in kunnen voorkomen. Wanneer het gebied verdacht is moet ook een uitspraak gedaan worden tot welke diepte het gebied verdacht is.
Onderzoek
In het kader van dit bestemmingsplan heeft AVG Explosieven Opsporing Nederland vooronderzoek conform WSCS-OCE uitgevoerd voor het plangebied, zie bijlage 11. Het doel van het vooronderzoek is aan de hand van een breed scala aan historisch feitenmateriaal een zo genuanceerd mogelijk beeld met betrekking tot het onderzoeksgebied in de Tweede Wereldoorlog te verkrijgen. Aan de hand van deze gegevens is antwoord gegeven op de vraag of en zo ja in welke delen van het onderzoeksgebied er sprake is van een verhoogd risico op het aantreffen van CE. Er is daarnaast ingegaan op de te verwachten soort(en) CE, de verschijningsvorm en de mogelijke hoeveelheid. Het onderzoek heeft geresulteerd in een horizontale en verticale afbakening van het verdachte gebied door middel van GIS kaartmateriaal.
Op basis van de beoordeling van de feiten van het vooronderzoek is geconcludeerd dat er onvoldoende indicaties zijn voor de mogelijke aanwezigheid van CE in het onderzoeksgebied. AVG adviseert daarom de geplande werkzaamheden onder reguliere condities uit te voeren.
Conclusie
Het aspect niet gesprongen explosieven vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.
Dit hoofdstuk vormt de uitleg bij de juridische regeling van het bestemmingsplan (de regels en de verbeelding). Allereerst wordt uitleg gegeven bij de gekozen planvorm. Vervolgens volgt een beschrijving van de plansystematiek. Paragraaf 5.3 bevat de uitleg bij de belangrijkste regels.
Type planvorm
Het bestemmingsplan USAG betreft een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. Er is gekozen voor een globale en flexibele regeling. Hiermee kunnen de ambities ten aanzien van een (duurzame) ruimtelijke ontwikkeling zo goed mogelijk tot stand worden gebracht. De bestemmingsregeling stelt uiterste ruimtelijke- en planologische grenzen om daarmee zo min mogelijk beperkend te zijn voor nieuwe – op dit moment nog niet bekende – ontwikkelingen en technologieën op het gebied van duurzaamheid. De wijze waarop duurzame ontwikkeling wordt geborgd zal - naast het kader dat dit bestemmingsplan biedt - voor een belangrijk deel zijn beslag krijgen in privaatrechtelijke spoor. De bestemmingsregeling laat efficiënt gebruik van de gronden toe, houdt rekening met mogelijk wijzigende marktomstandigheden en biedt mogelijkheden tot meervoudig grondgebruik.
Kaderregeling
Het bestemmingsplan biedt de publiekrechtelijke basis voor de omgevingsvergunningen. De mate van gedetailleerdheid in het bestemmingsplan is ontleend aan de beheersverordening. De regeling in het bestemmingsplan is gebaseerd op het programma (bron: Dienst Vastgoed Defensie) en de schets van toekomstige inrichting NIC West (bron: Dienst Vastgoed Defensie).
Het bestemmingsplan richt zich op de ruimtelijke hoofdzaken van de gebiedsontwikkeling, te weten: de indeling van het plangebied, de groene inpassing van het terrein (grondlichamen en groengebieden) en de toelaatbaarheid van de milieucategorieën.
Ruimtelijke kwaliteit
PM tekst over beeldkwaliteitsplan, zodra gereed.
Wettelijke vereisten
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder andere) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. De wettelijke vereisten vormen de leidraad bij deze nieuwe bestemmingsregeling voor het plangebied.
Verbeelding
Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen digitaal worden ingezien. Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien (de toelichting, regels en de plankaarten).
In de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.
Bestemmingen
In de verbeelding worden verschillende soorten vlakken gebruikt. Het bestemmingsvlak is erop gericht het toegestane gebruik duidelijk te maken. In de regeling bij de (enkel)bestemming is vervolgens bepaald of en zo ja, waar en op welke wijze de gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Over een bestemmingsvlak kan een dubbelbestemming liggen waar aanvullende regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en bebouwing voor zowel de functie van de dubbelbestemming als de enkelbestemming.
Aanduidingen
Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt tussen verschillende aanduidingen:
Nadere uitleg bij deze aanduidingen is te lezen bij de bespreking van de betreffende bestemmingen en/of artikelen waarin de aanduidingen zijn opgenomen.
Regels
De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen. Door middel van deze regels biedt het plan flexibiliteit voor toekomstige ontwikkelingen. Ook biedt de regeling burgemeester en wethouders de mogelijkheid om nadere eisen te stellen. Hiermee kan de in het plan opgenomen regeling in een aantal gevallen worden gespecificeerd. Dit zal met name gaan om eisen bij concrete bouwaanvragen.
Begrippen
De begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen. De begrippen sluiten aan op de nu geldende beheersverordening.
Wijze van meten
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte, oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Voor ondergeschikte bouwdelen (zoals luifels en overstekende daken) geldt een specifieke regeling. Deze worden namelijk niet mee berekend zolang bouw- en of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m worden overschreden.
De bepalingen zijn afgestemd op de nu geldende beheersverordening.
Maatschappelijk – Militaire zaken
Gebruik
Het plangebied is bestemd als Maatschappelijk – militaire zaken. Binnen deze bestemming zijn functies toegestaan ten behoeve van militaire doeleinden en ondersteuning van militaire belangen. Functies en diensten die hier in ieder geval onder worden verstaan zijn: kantoorfuncties, detailhandel, dienstverlening, horeca, recreatieve-, sport- en educatieve voorzieningen, overnachtingsfaciliteiten (legering), technische ruimten, werkplaatsen, een afvalverzamelpunt en beveiliging. Om te voorkomen dat ongewenste milieueffecten optreden – zoals meer verkeersgeneratie – is het oppervlak van voorgaande functies beperkt (uitgezonderd ruimten voor techniek, logistiek opslag etc). De maximaal toegestane vloeroppervlakte per functie is opgenomen in de specifieke gebruiksregels.
Verder is – conform de geldende beheersverordening opslag van goederen toegestaan met uitzondering van munitie. Ook is één verkooppunt voor motorbrandstoffen toegestaan. Omwille van veiligheidsredenen is de verkoop van LPG niet wenselijk en daarmee ook niet toegestaan.
Vanwege de aard van het terrein (militaire inrichting) en de omgeving (bedrijventerreinen) zijn (bedrijfs)woningen en kwetsbare objecten niet toegestaan. Binnen de bestemming Maatschappelijk zijn drie gebiedsaanduidingen opgenomen: 'straalpad', 'geluidszone' en 'milieuzone'. De gebiedsaanduidingen zijn geregeld in de algemene aanduidingsregels (zie paragraaf 5.3.3).
Bouwen
Om in te kunnen spelen op toekomstige ontwikkelingen (duurzaamheid / uitbreiding) is een flexibele bebouwingsregeling opgesteld. Grotendeels is deze afgeleid van de geldende beheersverordening. Zo geldt binnen de bestemming Maatschappelijk – militaire zaken één bouwvlak. Binnen het bouwvlak mag maximaal 70% worden bebouwd. Er is gekozen voor een bebouwingspercentage van 70% om ruimte te creëren voor mitigerende maatregelen in het kader van de Flora- en faunawet en voorzieningen voor de waterhuishouding, zoals waterberging. Verder is er een goothoogte van maximaal 10 m vastgelegd. Ter plaatse van het facility gebouw is goothoogte van maximaal 15 m toegestaan om het bouwplan passend te maken. Omwille van veiligheid is voor erfafscheidingen een bouwhoogte van maximaal 4,5 m toegestaan.
Nadere eisen
Zoals beschreven bevat dit bestemmingsplan een flexibele regeling. Afhankelijk van het bouwplan kan het wenselijk zijn extra maatregelen te treffen ten aanzien van de waterhuishouding, veiligheid en de uitstraling van licht naar omliggende natuurgebieden (vanwege Natura 2000). Daarom is een nadere eisen regeling opgenomen.
Waarde – Archeologie
Ter bescherming van archeologische waarden is een dubbelbestemming opgenomen. Dit leidt ertoe dat op verschillende gronden in het plangebied naast de regels uit de enkelbestemming (Maatschappelijk), ook de regels van de dubbelbestemming in acht moeten worden genomen.
Uit archeologisch onderzoek (zie paragraaf 4.2) blijkt dat het hele plangebied is gekwalificeerd als gebied met hoge verwachtingswaarde. Om deze waarden te beschermen is de bestemming 'Waarde – Archeologie' toegevoegd aan het plangebied. Als het Bevoegd gezag van oordeel is dat in voldoende mate is aangetoond dat archeologische waarden niet aanwezig zijn kan zij het gebied vrijgeven. In het andere geval geldt een aanlegvergunningplicht ter bescherming van eventueel aanwezige waarden. De aanlegvergunning geldt niet als de grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 0 cm. In deze laag zijn geen archeologisch waarden te verwachten.
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel is bindend voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Algemene bouwregels
Ondanks een zorgvuldige inventarisatie van de bestaande legale situatie, kan zich het geval voordoen, dat legale bebouwing niet binnen de bouwregels uit hoofdstuk 2 past. Indien zich deze situatie voordoet, regelt de bestaande maten regeling dat bebouwing die rechtsgeldig tot stand is gekomen of via een verleende vergunning nog rechtsgeldig kan worden opgericht, in alle gevallen positief is bestemd. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van bouwdelen die bestemmingsgrenzen overschrijden.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is bepaald – naast hetgeen in de specifieke gebruiksregels is opgenomen – welke activiteiten vallen onder strijdig gebruik. Onder strijdig gebruik valt in ieder geval: opslag van kampeer- en/of verblijfsmiddelen, permanente bewoning en gebruik van de gronden voor prostitutie (seksbedrijven) en verbouw en handel in drugs gerelateerde artikelen.
Algemene aanduidingsregels
In het bestemmingsplan zijn drie gebiedsaanduidingen opgenomen: 'vrijwaringszone - straalpad', 'geluidszone - industrie' en 'milieuzone'.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van de bouwregels. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages.
De omgevingsvergunning kan overigens alleen worden verleend wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.
Algemene wijzigingsregels
Overige regels
Werking wettelijke regels
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan door de raad. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
Voorrangsregels
In de regels is een bepaling opgenomen die aangeeft dat in geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, het belang van de dubbelbestemming voor gaat.
Overgangsrecht
Het overgangsrecht ziet zowel op bouwwerken als op gebruik die op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan aanwezig zijn, c.q. bestaan. Gedurende de werking van dit bestemmingsplan is het toegestaan bouwwerken die legaal zijn gebouwd, of nog kunnen worden gebouwd, in stand te houden en ook gedeeltelijk te vernieuwen (mits de maatvoering gelijk blijft). Ook het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals dit bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan mag worden voortgezet, mits dit gebruik na inwerkingtreding van het plan niet meer dan een jaar wordt onderbroken. Wijziging van het gebruik is alleen toegestaan indien hierdoor de strijd met de nieuwe bestemming wordt verkleind.
De bescherming van het overgangsrecht zoals hierboven beschreven vervalt op het moment dat een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden wordt vastgesteld.
Slotregel
Deze regel benoemt op welke wijze naar de regels van dit bestemmingsplan moet worden verwezen.
De ontwikkeling wordt gefinancierd door het Ministerie van Defensie en USAG. De ontwikkeling wordt sluitend afgerond, waarmee de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan USAG gewaarborgd is. De gemeenteraad is voorafgaand aan de besluitvorming over dit bestemmingsplan in kennis gesteld van de wijze waarop de ontwikkeling wordt gefinancierd.
Hoewel de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd is, zijn niet alle percelen binnen het plangebied in eigendom verworven door de gemeente. Artikel 6.12 lid 2 Wet ruimtelijke ordening (hierna: 'Wro') bepaalt dat de gemeenteraad, als er sprake is van één of meerdere aangewezen bouwplannen, verplicht is een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd. Het bestemmingsplan voorziet in de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, met een gezamenlijk oppervlak van meer dan 1.000 m². Hierdoor is sprake van een aangewezen bouwplan conform Besluit ruimtelijke ordening (art 6.2.1 Bro).
Tussen de gemeente en de grondeigenaren wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin wordt vastgelegd dat de eventuele planschade voor rekening komt van de initiatiefnemer. De door de gemeente gemaakte kosten ten behoeve van dit bestemmingsplan worden verhaald via de legesverordening. Er zijn verder geen kosten te verhalen. Hiermee is het kostenverhaal (anderszins) verzekerd en is het opstellen en vaststellen van een exploitatieplan niet nodig.
Vooroverleg
Het concept van het ontwerpbestemmingsplan is verzonden naar overlegpartners. Voor de wijze waarop is omgegaan met de vooroverlegreacties wordt verwezen naar hoofdstuk 7.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpplan is zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze ter inzage termijn kon door een ieder zienswijzen naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststelling bestemmingsplan
Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen kan het ontwerpbestemmingsplan worden aangepast. De gemeenteraad beslist hierover bij het besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.
Vooroverleg
Het concept van het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 15 december 2014 gedurende zes weken ter visie gelegen voor inspraak. In die periode is een ieder in de gelegenheid geweest te reageren op het voorontwerp bestemmingsplan. Gekoppeld aan de inspraaktermijn is op grond van het bepaalde in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening het voorontwerp voor vooroverleg verzonden aan diverse (overheids)instanties. Het voorontwerp is o.a. aan de volgende instanties toegezonden:
Voor de beantwoording van de binnengekomen reacties wordt verwezen naar bijlage 12.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan zal conform artikel 3. 8 lid 1 Wro vanaf 11 juni 2015 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn heeft een ieder zienswijze in kunnen dienen. Voor de beantwoording van de binnengekomen zienswijzen wordt verwezen naar Bijlage 13.
Het voorontwerp-bestemmingsplan heeft vanaf 15 december 2014 t/m 25 januari 2015 voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode konden inspraakreacties wordt ingebracht en gedurende deze periode is schriftelijk vooroverleg gevoerd met andere overheidsorganen en de nutsbedrijven.
Binnen genoemde periode zijn vier vooroverlegreacties ingekomen. Deze worden hierna kort besproken.
Gedeputeerde Staten hebben enkele opmerkingen inzake de Passende Beoordeling (PB) die onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan.
Reactie Gemeente Brunssum:
Waterschap Roer en Overmaas hebben de navolgende opmerkingen.
Reactie gemeente Brunssum:
Staatstoezicht op de Mijnen stellen in hun brief dat het aannemelijk is dat onder of in de directe omgeving van het plangebied steenkool gewonnen is. Binnen het plangebied zijn echter geen 'drempels' gekarteerd of andere onregelmatige verstoringen van de bovengrond. Ook zijn er geen aanwijzingen dat er oude schachten in het gebied liggen. Door de vroegere steenkolenwinning is relatief beperkte zetting van de bodem opgetreden (0 – 2,5 meter). Op basis van die gegevens worden op dit moment geen specifieke risico's verwacht vanuit de steenkoolwinning (diepere ondergrond) en zijn er dus ook geen op- of aanmerkingen ten aanzien van dit voorontwerp-bestemmingsplan.
Reactie Gemeente Brunssum:
De reactie van Staatstoezicht op de Mijnen wordt voor kennisgeving aangenomen.
De regio-archeoloog geeft aan dat bij onderhoudswerkzaamheden van met name rioleringen de ervaring is dat de archeologische waarde vaker verstoord wordt, omdat men toch net iets verder en dieper graaft dan de reeds verstoorde grond. Een voorbeeld betreft rioleringswerkzaamheden aan de Ruys de Beerenbroecklaan in Heerlen waar de Romeinse weg van Aken naar Xanten aan het licht is gekomen. Bij voorkeur wordt dan ook lid d van artikel 5.4.2 (moet zijn 4.4.2) van de planregels verwijderd.
Reactie Gemeente Brunssum:
Het oorspronkelijk maaiveld is met minimaal 5 meter opgehoogd. Niet aannemelijk is dat de riolering dieper wordt gelegd dan 5 meter onder het huidige maaiveld. Desalniettemin zijn er geen bezwaren om het betreffende lid te verwijderen en rioleringswerkzaamheden onder de 5 meter omgevingsvergunningplichtig te laten.
Op 10 juni 2015 heeft een publicatie plaatsgevonden omtrent de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan “USAG”. Het ontwerp-bestemmingsplan betreft de verplaatsing van de Amerikaanse militaire basis in Schinnen naar een deel van de POMS-sites op het Hendrikterrein.
Dit ontwerp-bestemmingsplan heeft voor eenieder ter inzage gelegen vanaf 11 juni 2015 t/m 22 juli 2015. Gedurende deze termijn is aan eenieder de gelegenheid geboden om een zienswijze omtrent het bestemmingsplan in te dienen bij de gemeenteraad.
Gedurende de terinzagetermijn zijn twee reacties ingekomen. Deze worden hierna per reactie nader beschouwd.
De provincie Limburg stelt in haar mail dat de tijdens het vooroverleg gemaakte opmerkingen in voldoende mate in het plan zijn meegenomen. De provincie ziet dan ook geen aanleiding om een zienswijze in te dienen
Reactie gemeente Brunssum:
De mail van de provincie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Wienerberger B.V. constateert dat in het geurrapport wordt uitgegaan van een meting uit 2013 om de werking van de in 2012 geplaatste thermische naverbrander te controleren. Volgens indiener dient echter rekening te worden gehouden met de vergunde situatie. De geuremissie wordt berekend op basis van de emissie CxHy. Destijds is een een geuremissie gemeten van 6,7 mg/m3. Echter in de vergunning van Wienerberger is opgenomen dat de emissie CxHy maximaal 20 mg/m3 mag bedragen. Volgens indiener moet het geuronderzoek dan ook gebaseerd zijn op de vergunde emissie CxHy en niet de meting uit 2013.
Reactie gemeente Brunssum:
Indiener constateert terecht dat in het geuronderzoek uit is gegaan van de meting uit 2013. Dit betekent echter niet dat het onderzoek geen rekening houdt met de vergunde situatie. Eisen met betrekking tot koolwaterstoffen - waar CxHy onder valt - taan los van eisen met betrekking tot geur. Deze hoeven daarom niet te worden meegenomen in het geuronderzoek. Omdat geen geuremissies of -contouren zijn opgenomen in de vergunning van indiener is het valide uit te gaan van meest recente meetgegevens.
Gezien het voorgaande geeft de zienswijze van Wienerberger geen aanleiding tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan.
Voor de volledigheid is alsnog een berekening uitgevoerd waarin een maximum emissie van 20 mg/m3 CxHy is meegenomen (zie figuur 13). Uit de berekening blijkt dat er een nihil verschil is tussen de geurcontour zoals opgenomen in het bestemmingsplan (groen) en die behoort bij de nieuwe berekening (blauw). Ook de berekening geeft geen aanleiding het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen.
Afbeelding 13 Berekening geurcontouren n.a.v. zienwijze Wienerberger