direct naar inhoud van 2.5 Juridisch-planologische situatie
Plan: Bedrijventerreinen
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0899.BVObedrterreinen-VA01

2.5 Juridisch-planologische situatie

2.5.1 Inleiding

Het begrip 'bestaand gebruik' kan op twee manieren worden gedefinieerd. Gebruik in enge zin is het gebruik dat feitelijk bestaand is op het moment van vaststellen van de beheersverordening. Gebruik in ruime zin gaat uit van het vigerende bestemmingsplan. Al het in het vigerende bestemmingsplan rechtstreeks toegelaten gebruik en al de op basis van het bestemmingsplan rechtstreeks toegestane bouwwerken worden in deze uitleg als bestaand beschouwd. Naast de functionele en ruimtelijke situatie kan dus ook de planologisch c.q. juridische situatie op basis van vigerende bestemmingsplannen als bestaand worden aangemerkt.

Eerder is al aangegeven dat gekozen is om zoveel mogelijk aan te sluiten bij het bestaande feitelijke gebruik. Voor het grootste deel van het besluitgebied zal dit tevens neerkomen op het vastleggen van het vigerende planologische gebruik. Op de bedrijventerreinen verandert wat betreft het gebruik immers niet veel in pakweg tien jaar tijd.

Voor sommige locaties wijkt het bestaande feitelijke gebruik (aanzienlijk) af van het gebruik zoals dat in het vigerende bestemmingsplan is geregeld. Hierop wordt in paragraaf 2.5.2 nader ingegaan. Ook kan sprake zijn van leegstand, waardoor in het geheel geen bestaand feitelijk gebruik aanwijsbaar is. In dergelijke gevallen staat men voor de keuze de gronden in de beheersverordening te bestemmen conform het laatst voorkomende feitelijke gebruik dan wel het vigerende planologische gebruik. Indien een andere bestemming gewenst is, zal dit via een separate procedure (bestemmingsplan of omgevingsvergunning) dienen te gebeuren en is het opnemen van de betreffende locatie in deze beheersverordening niet mogelijk.

2.5.2 Afwijkende bestemmingen en leegstand

Met betrekking tot de locaties waarbij uit de inventarisatie is gebleken dat het vastleggen van het bestaande feitelijke gebruik niet mogelijk of wenselijk is, is per geval een keuze gemaakt. Voor elk van deze locaties is vastgelegd wat het (laatste) feitelijke gebruik en het vigerende planologische gebruik is. Vervolgens is per geval een keuze gemaakt voor de bestemming die zal worden toegekend in het kader van deze beheersverordening. In bijlage 3 bij deze toelichting is een lijst opgenomen met adressen van de locaties, de oude en nieuwe bestemming en een daarbij behorende verantwoording.

In al deze gevallen geldt dat steeds nadrukkelijk een afweging is gemaakt tussen het vastleggen van het gebruik in ruime dan wel in enge zin. Het toekennen van een ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan afwijkende bestemming wordt gedaan in de volgende situaties:

  • 1. er is een vrijstelling, ontheffing, projectbesluit of omgevingsvergunning verleend: de feitelijk aanwezige functie wijkt legaal af van de vigerende bestemming. In de beheersverordening wordt derhalve het feitelijke gebruik (c.q. het gebruik overeenkomstig het voorafgaande planologische regime) overgenomen en wordt aan het betreffende gebied de daarbij meest toepasselijke bestemming gegeven;
  • 2. fouten in het vigerende bestemmingsplan: enkele binnen het besluitgebied aanwezige percelen hebben in het vigerende bestemmingsplan abusievelijk een verkeerde bestemming gekregen. In deze beheersverordening worden deze situaties gecorrigeerd. Daarbij wordt in het overzicht bewijs aangevoerd waaruit blijkt dat inderdaad sprake is van een onjuiste vigerende bestemming en dat de nu toe te kennen bestemming legaal en conform het feitelijke bestaande gebruik is;
  • 3. overig niet corresponderend gebruik: op een aantal locaties in de beheersverordening wordt een van het vigerende bestemmingsplan afwijkende bestemming toegekend, zonder dat sprake is van een verleende vrijstelling/ontheffing of van fouten in het vigerende plan. De reden dat dit gedaan wordt verschilt per geval, maar overwegend is sprake van reeds lang bestaand feitelijk gebruik, dat weliswaar afwijkt van het planologisch toegestane gebruik, maar wel beter aansluit bij de omgeving. Concreet wordt elk van deze situaties beoordeeld aan de hand van de onderstaande 4 punten. Wanneer daaraan wordt voldaan, wordt het toekennen van een afwijkende bestemming aanvaardbaar of zelfs wenselijk geacht:
    • 1. het feitelijke bestaande gebruik moet mogelijk zijn op basis van de toe te kennen bestemming;
    • 2. het feitelijke bestaande gebruik dient al geruime tijd aanwezig te zijn;
    • 3. de nieuwe bestemming dient planologisch aanvaardbaar te zijn op de betreffende locatie;
    • 4. er is gedurende de periode van het afwijkende gebruik geen klacht of verzoek tot handhaving ingediend met betrekking tot de betreffende locatie en handhavend optreden is ook niet wenselijk;
  • leegstand: in het geval van leegstand wordt consequent het vigerende planologische gebruik overgenomen. Dit kan afwijken van het laatste bekende gebruik, maar zal in de meeste gevallen daaraan gelijk zijn. Een verdere argumentatie is daarbij niet vereist, aangezien het bestaande planologische gebruik opnieuw wordt vastgelegd.
2.5.3 Aansluiting bij SVBP2008

De gemeente Brunssum beschikt niet over een handboek met standaard regels voor ruimtelijke plannen. Daarom is gekozen om de inhoud van de overige bestemmingen aan te laten sluiten bij de vigerende bestemmingsplannen en bij de SVBP2008. Er is bewust gekozen voor een gedetailleerde beheersverordening. Alhoewel voor het instrument beheersverordening feitelijk geen strikt voorgeschreven richtlijnen gelden zoals dat bij bestemmingsplannen wel het geval is, zal met het oog op eenduidigheid en herkenbaarheid toch bij de systematiek van de SVBP2008 worden aangesloten. Voor het gebied als geheel is één samenhangende regeling opgesteld voor de bestemmingen, waardoor niet langer sprake is van verschillende regelingen binnen het gemeentelijke grondgebied. In de huidige situatie, met een veelheid aan bestemmingsplannen (en dus regelingen) is geen sprake van eenduidigheid, in de beheersverordening is dat wel het geval.

Aangezien de meeste vigerende bestemmingsplannen (logischerwijs) niet aan de hand van de SVBP2008 zijn opgesteld, komt de naamgeving van de bestemmingen zoals gebruikt in het vigerende bestemmingsplan niet in alle gevallen overeen met de naamgeving van de bestemmingen in deze beheersverordening. De naamgeving van deze bestemmingen wordt in lijn gebracht met de SVBP2008. Inhoudelijk zijn de vigerende bestemmingsplannen maatgevend, voor zover het feitelijke gebruik gelijk is aan het vigerende planologische gebruik.

In de meeste gevallen kan een vigerende bestemming integraal worden omgezet naar een nieuwe bestemming. In een aantal situaties is dit niet mogelijk, zoals bij vigerende bestemmingen waarbij twee doeleinden worden genoemd. In de beheersverordening wordt slechts één hoofdbestemming per locatie toegekend, ondergeschikt gebruik wordt zo mogelijk met een aanduiding geregeld. Per locatie is een afweging gemaakt welke van de twee oorspronkelijke bestemmingen feitelijk de hoofdbestemming vormt en of het nodig is een aanduiding op te nemen voor de overige ter plaatse aanwezige (ondergeschikte) functies.

Behalve deze gevallen kan het ook voorkomen dat een vigerende bestemming wordt gesplitst in twee of meerdere bestemmingen of juist dat een aantal bestemmingen tot één bestemming wordt samengevoegd. Dit om de nieuwe regeling in lijn te brengen met de SVBP2008. Er is geen sprake van een verruimde regeling.

2.5.4 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

In verschillende van de vigerende bestemmingsplannen zijn ook dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen opgenomen (vaak anders genoemd), alsmede een groot aantal andere aanduidingen (functieaanduidingen, bouwaanduidingen en maatvoeringsaanduidingen). Voor al deze gevallen geldt dat wordt aangesloten bij de systematiek van de SVBP2008. Hierdoor ontstaan verschillen in de benamingen van de aanduidingen in vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen. Inhoudelijk treden echter weinig tot geen wijzigingen op in de vigerende regeling. De bestaande bouwhoogtes en bebouwingstypen worden opnieuw vastgelegd, evenals het bestaande gebruik. Waar nodig, worden in de afgelopen jaren ontstane nieuwe functies voorzien van een nieuwe aanduiding, om zo de bestaande situatie nader vast te leggen.

2.5.5 Tot slot

Ondanks dat de planologische regeling zoals opgenomen in de beheersverordening op een aantal punten afwijkt van de regeling uit het vigerende bestemmingsplan voor de bedrijventerreinen, is sprake van een conserverende regeling. De punten waarop de nieuwe regeling afwijkt van de oude, zijn in de voorgaande paragrafen beargumenteerd. De beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, waarmee kan worden geconcludeerd dat de bestaande situatie opnieuw wordt vastgelegd, met in achtneming van een afstemming van de regeling op actuele wetgeving en inzichten en op de gemeentelijke voorkeuren.