21.3 Afwijken van de bouwregels
21.3.1 Afwijken ten behoeve van grotere bodemingrepen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 21.2.1 mits de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
-
a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
-
b. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
-
c. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
21.3.2 Voorwaarden
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 21.3.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
c. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
21.3.3 Toevalsvondsten
Indien het bepaalde in artikel 21.3.2, onder c, van toepassing is, wordt in de voorwaarden aan de omgevingsverguninng tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 2 hoog' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
-
a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, waaronder begrepen het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en het aanleggen van drainage; het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
-
b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
-
c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
-
d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
21.4.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als genoemd in artikel 21.4.1 is niet vereist indien:
-
a. de werkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen (proefsleuven / booronderzoek);
-
b. de werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend;
-
c. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 250 m2 beslaat;
-
d. de grootte van de bodemingreep meer dan 250 m2 beslaat en de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt;
-
e. de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
-
f. het voor 'Verkeer' aangewezen gronden betreft die in beheer zijn bij Rijkswaterstaat en het betreft:
-
1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen tot een diepte van 1,5 meter, waaronder begrepen het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en het aanleggen van drainage;
-
2. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren tot een breedte van 1 meter;
-
3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
-
4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tot een diepte van 1,5 meter.
21.4.3 Toelaatbaarheid
De omgevingsvergunning als genoemd in artikel 21.4.1 wordt slechts verleend indien de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
-
a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
-
b. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
-
c. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
21.4.4 Voorwaarden
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.4.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
c. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
21.4.5 Toevalsvondsten
Indien het bepaalde in artikel 21.4.4, onder c, van toepassing is, wordt in de voorwaarden aan de omgevingsverguninng tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
21.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
21.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 2 hoog' aangewezen gronden in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een bouwwerk of bouwwerken te slopen.
21.5.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als genoemd in artikel 21.5.1 is niet vereist indien:
-
a. de sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen;
-
b. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 250 m2 beslaat;
-
c. de grootte van de bodemingreep meer dan 250 m2 beslaat en de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
21.5.3 Toelaatbaarheid
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 21.5.1 wordt slechts verleend indien de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
-
a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
-
b. schade door sloopwerkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
-
c. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
21.5.4 Voorwaarden
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 21.5.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve sloopmethoden of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
c. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
21.5.5 Toevalsvondsten
Indien het bepaalde in artikel 21.5.4, onder c, van toepassing is, wordt in de voorwaarden aan de omgevingsverguninng tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de sloopwerkzaamheden.