direct naar inhoud van Ruimtelijke Onderbouwing
Plan: Bijzondere begraafplaats Slesingerstr. 2, Brunssum
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0899.OvTuingraf1-VA01

Ruimtelijke Onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft in zijn achtertuin aan de Slesingerstraat 2, gelegen op perceel kadastraal bekend gemeente Brunssum sectie H nummer 377 te Brunssum, een bijzondere begraafplaats gerealiseerd. Het betreft een begraafplaats met een omvang van 20 m2 voor zijn overleden echtgenote en later ook hemzelf. De echtgenote is reeds vrij kort na haar plotselinge overlijden in juli 2016 ter plaatse begraven. Dit is in strijd met artikel 40 van de Wet op de lijkbezorging, waarin is bepaald dat voor het aanleggen van een bijzondere begraafplaats slechts de grond wordt gebruikt die daartoe door de gemeenteraad is aangewezen. De grond is (nog) niet als zodanig aangewezen.

Bij besluit d.d. 20 oktober 2016 heeft de gemeenteraad besloten het betreffende perceel op grond van artikel 40 van de Wet op de lijkbezorging in principe aan te wijzen als bijzondere begraafplaats, onder de voorwaarde dat aan alle wettelijk, vergunnings- en technische eisen voldaan is of kan worden. Om medewerking te kunnen verlenen, is een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) nodig. De begraafplaats is namelijk ook in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Schutterspark Brunssum' aangelegd, nu de aanleg van een begraafplaats niet past binnen de op de betreffende locatie geldende bestemming 'Natuur'. De aanvraag voor de omgevingsvergunning moet voorzien zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing. Het voorliggende document vormt die ruimtelijke onderbouwing.

1.2 Ligging van het besluitgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.OvTuingraf1-VA01_0001.png"

Luchtfoto Slesingerstraat 2 met directe omgeving (bron: google maps)

Het besluitgebied is gelegen aan de Slesingerstraat 2 aan de noordoost kant van het Schutterspark in de gemeente Brunssum. Het perceel heeft een oppervlakte van ongeveer 500 m2 en is kadastraal bekend gemeente Brunssum sectie H nummer 377 te Brunssum.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het besluitgebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Schutterspark Brunssum', vastgesteld door de raad op 19 mei 2010. Op basis van dit bestemmingsplan geldt ter plaatse de bestemming 'Natuur'. Tevens zijn de aanduidingen 'luchtvaartverkeerzone - 6' en 'vrijwaringszone - straalpad' van toepassing. Ingevolge het bestemmingsplan Thematische herziening Archeologie', vastgesteld door de raad op 1 december 2015, geldt bovendien de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5 (lage waarde).

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.OvTuingraf1-VA01_0002.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Schutterspark Brunssum' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, voet- en fietspaden en bijbehorende voorzieningen zoals water, voorzieningen voor waterhuishouding, groen, nutsvoorzieningen en verharding. De aanleg van een bijzondere begraafplaats past niet binnen deze bestemming. Om die reden is een omgevingsvergunning nodig als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub c van de Wabo. Deze kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3 van de Wabo.

De voor 'Waarde - Archeologie 5 (lage waarde)' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen uit te voeren.

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5 (lage waarde)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen uit te voeren, waaronder begrepen het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en het aanleggen van drainage. Een omgevingsvergunning is niet vereist indien de grootte van de bodemingreep niet meer dan 10.000 m2 beslaat of de bodemingreep meer dan 10.000 m2 beslaat en de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt. Aangezien onderhavig initiatief niet meer dan 10.000 m2 bedraagt is geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist. Onderhavig initiatief blijft beneden de drempelwaarde en dus is geen onderzoek nodig.

De als 'Luchtverkeerszone' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor een invliegfunnel, waardoor ter plaatse een beperking geldt voor de bouwhoogte van bouwwerken. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' bedraagt de bouwhoogte van een bouwwerk bovendien in geen enkel opzicht meer dan 20 meter. Het initiatief betreft niet het bouwen van bouwwerken. Genoemde aanduidingen vormen dan ook geen belemmering voor onderhavig initiatief.

1.4 Leeswijzer

Deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt opgebouwd. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 eerst een beschrijving van de huidige situatie en het planvoornemen gegeven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente Brunssum. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. Tot slot wordt in de hoofdstukken 5 en 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedure.

Hoofdstuk 2 Het planvoornemen

Initiatiefnemer heeft in zijn achtertuin aan de Slesingerstraat 2, gelegen op perceel kadastraal bekend gemeente Brunssum sectie H nummer 377 te Brunssum, een bijzondere begraafplaats gerealiseerd. Het betreft een begraafplaats met een omvang van 20 m2 voor zijn overleden echtgenote en hemzelf. De echtgenote is reeds ter plaatse begraven. Dit graf is op onderstaande tekening met een groenomlijnd kader weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.OvTuingraf1-VA01_0003.png"

Locatie van het planvoornemen, met in groene omlijning weergegeven het graf van de echtgenote van initiatiefnemer (bron: Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van Slesingerstraat 2 te Brunssum, rapportnr. MA170151.R01)

Onderstaande twee foto's zijn vanaf het betreffende perceel gemaakt. Op deze foto's is de locatie van de bijzondere begraafplaats weergegeven, met daarop reeds het graf van de echtgenote van initiatiefnemer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.OvTuingraf1-VA01_0004.png"

Foto 1 (bron: Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van Slesingerstraat 2 te Brunssum, rapportnr. MA170151.R01)

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.OvTuingraf1-VA01_0005.png"

Foto 2 (bron: Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van Slesingerstraat 2 te Brunssum, rapportnr. MA170151.R01)

Artikel 31 lid 2 van de Wet op de lijkbezorging bepaalt dat een graf pas geruimd mag worden na verloop van 10 jaar nadat daarin voor het laatst een lijk is geplaatst. Met deze bepaling is de zogenaamde 'grafrust' geborgd. Bovendien is in artikel 46 lid 1 van de Wet op de lijkbezorging bepaald dat de begraafplaats na sluiting gedurende 20 jaren onaangeroerd moet blijven liggen. Dit betekent dat eventuele ruimtelijke ontwikkelingen gedurende minimaal 30 jaar niet of slechts beperkt mogelijk zijn op het betreffende perceel.

Het waarborgen van de grafrust ingevolge de Wet op de lijkbezorging vormt echter geen belemmering voor legalisering van onderhavig initiatief door middel van een omgevingsvergunning. Gelet op de ter plaatse geldende bestemming 'Natuur' en de beperkte mogelijkheden die deze bestemming biedt, is het namelijk niet aannemelijk dat de komende jaren ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien die door legalisering van onderhavig initiatief niet meer mogelijk zouden zijn. Grond met de bestemming 'Natuur' is namelijk bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, voet- en fietspaden en bijbehorende voorzieningen zoals water, voorzieningen voor waterhuishouding, groen, nutsvoorzieningen en verharding. Bovendien is bouwen op deze gronden in beginsel niet toegestaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Door een toetsing aan dit beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het initiatief kan worden toegestaan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte

Het Rijksbeleid op het gebied van ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), als vastgesteld op 13 maart 2012. Met deze structuurvisie wordt de onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' reeds ingezette decentralisatie verder doorgezet. Dit houdt in dat verantwoordelijkheden worden overgedragen aan provincies en gemeenten. Deze overheden kunnen met hun regionale kennis en onderlinge samenwerkingsverbanden opgaven zelf integraal, doeltreffend en met kwaliteit aanpakken.

Op basis van de doelstellingen uit de structuurvisie zijn 13 nationale belangen benoemd. Gelet op de aard en omvang van onderhavig initiatief wordt het niet direct geraakt door deze nationale belangen. In de SVIR worden dan ook geen belemmeringen gezien die het initiatief in de weg staan.

3.2.2 Algemene regels

De belangen uit de SVIR die om concreet geformuleerde beperkingen vragen en doorwerking dienen te krijgen in ruimtelijke besluiten op provinciaal en/of gemeentelijk niveau, zijn vertaald naar concrete algemene regels in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

De locatie is gelegen binnen het obstakelbeheersgebied van de vliegbasis Geilenkirchen. Binnen dat gebied gelden op basis van het Barro beperkingen voor bouwwerken. De maximaal toelaatbare hoogte van objecten in, op of boven de grond in een obstakelbeheergebied dient in overeenstemming te zijn met het bepaalde in het Besluit militaire luchthavens. In dit geval is gezien de aard van de ontwikkeling geen sprake van bouwen en vormt de realisatie van de bijzondere begraafplaats geen belemmering voor de vliegbasis Geilenkirchen. Concluderend vloeien uit het Barro en het Rarro geen beperkingen voort voor het initiatief.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking beoogt zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren door een motivering verplicht te stellen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Ingevolge artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt:

1. een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling,

en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied:

2. een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Allereerst dient te worden vastgesteld of sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling'. Dit begrip is in artikel 1.1.1, lid 1 onder i van het Bro als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Blijkens de Nota van Toelichting (2017) worden onder 'andere stedelijke voorzieningen' verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Uit jurisprudentie blijkt bovendien dat de ontwikkeling voldoende substantieel dient te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt.

Gelet op voornoemde definities en de beperkte omvang van de bijzondere begraafplaats valt het initiatief niet onder het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro. Dat betekent dat een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden en heeft de functie van structuurvisie, provinciaal milieubeleidsplan, regionaal waterplan en provinciaal verkeer- en vervoersplan.

In het POL2014 komen alleen die zaken aan bod die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. In het POL2014 staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering. Over deze uitdagingen wordt de dialoog aangegaan met de regio's. Kwaliteit en uitnodigen staat daarbij centraal.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. Onderhavig initiatief is gerealiseerd binnen het gebiedstype 'Buitengebied'. Deze gebieden hebben vaak een agrarisch karakter met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Voor deze gebieden ligt het accent op:

  • ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties landbouw;
  • terugdringen milieubelasting vanuit landbouw;
  • kwaliteit en functioneren ondergrond.

Onderhavig initiatief heeft geen betrekking op landbouw. Wat betreft de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond kan worden opgemerkt dat het perceel waarbinnen het initiatief is gerealiseerd, in het POL2014 niet is aangewezen als te beschermen gebied met bijzondere bodem-, natuur- of landschapswaarden of vanwege drinkwaterwinning.

Gelet op de aard en omvang van onderhavig initiatief vormen de beleidsuitgangspunten uit het POL2014 geen belemmering voor het initiatief.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Gelijktijdig met de vaststelling van het POL2014 is ook de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. In deze verordening geeft de provincie Limburg bindende kaders voor ruimtelijke planvorming door gemeentes.

Het perceel waarbinnen het initiatief is gerealiseerd, is gelegen binnen de volgende gebieden die als zodanig in de verordening worden aangewezen: landelijk gebied, natuurbescherming provincie Limburg en regionale wateroverlast - normering 1: 25. Uit de bijbehorende regels uit de verordening vloeien geen beperkingen voort die voor onderhavig initiatief van belang kunnen zijn, mede gelet op de aard en omvang van het initiatief. Concluderend vloeien uit de Omgevingsverordening Limburg 2014 geen belemmeringen voort voor onderhavig initiatief.

3.4 Regionaal en gemeentelijk beleid

3.4.1 Intergemeentelijke structuurvisie Parkstad Limburg

In 2009 is de intergemeentelijke structuurvisie “Ruimte voor park en stad” vastgesteld. De structuurvisie bevat het kader voor de door de regiogemeenten gezamenlijk nagestreefde duurzame economische structuurversterking van de regio voor de periode tot 2030, als antwoord op onder meer de bestaande en voorziene sociale problematiek en demografische ontwikkelingen. De bevolkingskrimp die zich binnen de regio voordoet wordt daarbij gezien als kans om de kwaliteit van de woon-, werk- en leefomgeving duurzaam te versterken.

In de periode tot 2030 wordt ingezet op de volgende kwaliteiten:

  • meer en beter bereikbaar groen, meer ecologische kwaliteit en structuur, o.a. door een groter contrast van stad en land;
  • een sterke economie, voortbouwend op bestaande kwaliteiten en ontwikkelend op o.a. een innovatieve energiesector, toeristische dag- en verblijfrecreatie, een hoogwaardige zorginfrastructuur en dito opleidingsfaciliteiten;
  • een geherstructureerd stedelijk gebied met Heerlen-Centrum als Parkstad-centrum; een hoogstedelijke kern die hoge, gevarieerde woonkwaliteit met passende voorzieningen biedt voor bestaande én nieuwe kansrijke doelgroepen;
  • een uitstekende ontsluiting en bereikbaarheid via een Parkstadring en het openbaar vervoer, waardoor Parkstad Limburg ook internationaal een steviger positie verwerft.

Deze ambities moeten daarbij vooral worden gezien als een aanzet om samen met betrokken partijen te komen tot kansrijke ideeën, welke vervolgens concreet kunnen worden uitgewerkt.

De visie maakt onderscheid in een tweetal structuurdragers, te weten de ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling, welke vervolgens zijn uitgewerkt in een viertal hoofdthema's:

  • 1. Ruimtelijke identiteit – regionale ontwikkeling met de natuur als goede buur;
  • 2. Economie – meet vitaliteit vanuit historische en huidige kracht;
  • 3. Wonen – meer kwaliteit voor een veranderende bevolking;
  • 4. Mobiliteit – meer samenhang, betere bereikbaarheid.

De intergemeentelijke structuurvisie bevat geen beleid dat expliciet ziet op het aanleggen van begraafplaatsen of beleid dat hier indirect van belang voor is. Gezien de aard en omvang van het initiatief worden in de intergemeentelijke structuurvisie geen belemmeringen voor het initiatief gezien.

3.4.2 Structuurvisie Brunssum

De Structuurvisie Brunssum is op 2 november 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. De gemeente Brunssum ziet de komende jaren een groot aantal ontwikkelingen op zich afkomen. De meest wezenlijke ontwikkeling is de vergrijzing en krimp van de bevolking die voor de hele regio Parkstad wordt verwacht. Op deze demografische ontwikkelingen zelf kan de gemeente weinig invloed uitoefenen. Wel ziet de gemeente het als haar opgave om de negatieve effecten van deze demografische ontwikkeling zoveel mogelijk te verzachten. Het gaat echter niet alleen om het beperken van negatieve effecten. De gemeente wil vooral de kansen benutten die zich voordoen ten gevolge van deze ontwikkelingen en de eigen positie die Brunssum daarin heeft of kan innemen.

Het doel van de structuurvisie Brunssum is om de ruimtelijke kwaliteit binnen het gemeentelijk grondgebied te verbeteren en sturing te geven aan toekomstige veranderingsprocessen. De focus voor de structuurvisie ligt op de volgende thema’s: versterken van woon- en leefkwaliteit, versterken van de 'schone' werkgelegenheid en sturen op de eigen verantwoordelijkheid.

Het perceel waarop het initiatief is gerealiseerd, is gelegen in het Schutterspark in het oosten van Brunssum. Het gebied waarin het perceel is gelegen kwalificeert in de structuurvisie als recreatief groen. De structuurvisie bevat geen beleid dat expliciet ziet op het aanleggen van begraafplaatsen of beleid dat hier indirect van belang voor is. Concluderend worden in de gemeentelijke structuurvisie geen belemmeringen gezien voor onderhavig initiatief.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de milieuaspecten die van invloed kunnen zijn op het initiatief. Specifiek wordt ingegaan op mer-plichtigheid, geluid, bodem, luchtkwaliteit, geurhinder, externe veiligheid, kabels en leidingen en zoneringen.

4.2 Geluid

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van voornoemde geluidsbronnen. Indien met een omgevingsvergunning een geluidsgevoelig object mogelijk wordt gemaakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden in het kader van de te verlenen omgevingsvergunning.

Onderhavig initiatief voorziet niet in de realisering van nieuwe of verandering van bestaande milieuhygiënisch gevoelige functies of geluidsbronnen. Hierdoor vormt het aspect geluidhinder geen belemmering voor onderhavig initiatief en is akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh niet aan de orde.

4.3 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Voor onderhavig initiatief is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het bodemonderzoek is als Bijlage 1 aan deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd.

Uit dit onderzoek is gebleken dat vanaf het maaiveld tot de maximaal geboorde diepte ter plaatse van de gehele onderzoekslocatie een zwak tot sterk siltige zandlaag met bijmengingen aan grind (in de gradatie sporen) wordt aangetroffen. Plaatselijk wordt er in de diepe boringen (boring 003 en 006) een bijmenging aan kleibrokken aangetroffen. Er zijn verder geen afwijkende geuren en/of kleuren waargenomen.

Verder blijkt uit de analyseresultaten dat in geen van de onderzochte parameters gehalten boven de achtergrondwaarde zijn aangetoond. Indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit voldoet de gehele onderzoekslocatie aan bodemkwaliteitsklasse 'Achtergrondwaarde'. Er is binnen 5,5 m-mv geen grondwater aangetroffen.

Tot slot is met voldoende betrouwbaarheid vastgesteld dat op de locatie geen asbest in de bodem aanwezig. Vervolgonderzoek en maatregelen zijn niet noodzakelijk.

Concluderend vormt het aspect bodem geen belemmering voor onderhavig initiatief en is nader bodemonderzoek niet noodzakelijk.

4.4 Luchtkwaliteit

Op grond van de Wet milieubeheer gelden milieukwaliteitseisen voor de luchtkwaliteit. Deze kwaliteitseisen zijn middels grenswaarden vastgelegd voor verschillende luchtverontreiningscomponenten en gelden overal in de buitenlucht. Indien op grond van de Wet milieubeheer een project 'Niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig.

Onderhavig initiatief leidt niet tot een verandering van de kwaliteit van de buitenlucht. Bovendien is de luchtkwaliteit niet van invloed op het initiatief. Het aspect luchtkwaliteit vormt dus geen belemmering voor onderhavig initiatief en een luchtkwaliteitsonderzoek is niet aan de orde.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering is een methode om te beoordelen c.q. te borgen dat er voldoende ruimtelijke scheiding plaatsvindt tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige functies, zoals woningen. In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) is een zogenoemde richtafstandenlijst opgenomen. In deze lijst is voor allerlei soorten bedrijvigheid aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur worden aangehouden, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. Milieuzonering kent twee doelen: enerzijds het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies en anderzijds het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten kunnen uitoefenen binnen aanvaardbare voorwaarden, zo volgt uit de VNG-publicatie.

Begraafplaatsen zijn in de VNG-publicatie aangemerkt als milieucategorie 1. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. Onderhavig initiatief voldoet aan deze richtafstand. Bovendien kan het initiatief, zijnde een bijzondere begraafplaats met een beperkte omvang van 20 m2, niet worden vergeleken met een reguliere begraafplaats. Concluderend hoeft vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen nadere analyse te worden uitgevoerd.

4.6 Externe veiligheid

Op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn gemeenten in hun ruimtelijke besluitvorming verplicht afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn normen vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In de regelgeving ten aanzien van externe veiligheid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers, respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Onderhavig initiatief voorziet niet in de verandering of realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten of risicovolle bedrijven. Er is dan ook geen sprake van een verandering van een plaatsgebonden- of groepsrisico. Het aspect externe veiligheid vormt dus geen belemmering voor het initiatief.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

Op grond van de Monumentenwet 1988 heeft de gemeenteraad de Erfgoedverordening gemeente Brunssum 2013 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.OvTuingraf1-VA01_0006.png"

Uitsnede archeologische verwachtingen- en beleidskaart gemeente Brunssum

Onderhavig initiatief ligt binnen waardecategorie 5: gebieden met een lage verwachtingswaarde. In het vigerend bestemmingsplan 'Thematische herziening Archeologie', vastgesteld door de raad op 1 december 2015, is dit vertaald in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5 (lage waarde)'.

Voor gebieden met een lage verwachtingswaarde geldt ingevolge de Erfgoedverordening gemeente Brunssum 2013 alleen een onderzoeksplicht indien de verstoringsdiepte van de bodemingreep meer dan 40 cm bedraagt én de oppervlakte van de bodemingreep meer dan 10.000 m2 bedraagt. De bodemingreep ten gevolge van onderhavig intiatief bedraagt minder dan 10.000 m2. Nader onderzoek inzake archeologie is dan ook niet noodzakelijk.

4.7.2 Cultuurhistorie

Ingevolge het vigerende bestemmingsplan 'Schutterspark Brunssum' rust op het perceel waarbinnen het initiatief is gerealiseerd de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Artikel 10 van de planregels bepaalt dat de voor deze bestemming aangewezen gronden primair zijn bestemd voor het behoud van de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het plangebied.

Onderhavig initiatief heeft geen negatieve consequenties voor het behoud van de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het Schutterspark. Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor het initiatief.

4.8 Flora en fauna

Met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden moet rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming

Soortenbescherming

De bescherming van dier- en plantensoorten is geregeld in de Wet natuurbescherming, waarin drie beschermingsregimes zijn opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoo rten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield en het is verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden kunnen gedeputeerde staten van de provincie ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.

De bijzondere begraafplaats is reeds deels gerealiseerd en behoeft nog legalisatie. Voor zover er al beschermde soorten aanwezig zijn op het perceel mag redelijkerwijs worden aangenomen dat het voorbestaan niet in het geding komt, dan wel geen verstoring plaatsvindt als gevolg van voortzetting van dat bestaande gebruik.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Deze gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening.

Het perceel waarbinnen het initiatief is gerealiseerd, is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Ten zuiden van het Schutterspark ligt wel een Natura 2000-gebied, namelijk de Brunssummerheide. De afstand van het initiatief tot dit gebied bedraagt circa 1,8 km. Gelet op de aard, de omvang en de locatie van onderhavig initiatief is het aannemelijk dat geen aantasting plaatsvindt van natuurwaarden binnen het Natura 2000-gebied Brunssummerheide. Verder ligt het perceel buiten het deel van het Schutterspark dat deel uitmaakt van het NNN (in de Omgevingsverordening Limburg 2014 aangeduid met 'Goudgroene natuurzone').

Concluderend is verder onderzoek inzake flora en fauna niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.OvTuingraf1-VA01_0007.png"

Uitsnede Natura 2000-kaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.OvTuingraf1-VA01_0008.png"

Uitsnede kaart 'Beschermingszones natuur en landschap' Omgevingsverordening Limburg 2014, met in groen weergegeven de 'Goudgroene natuurzone' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

4.9 Water

De watertoets is een verplicht onderdeel voor bestemmingsplannen en voor omgevingsvergunningen voor afwijking van het bestemmingsplan. De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen. Het gaat hierbij om zowel grond- als oppervlaktewater. De mogelijke gevolgen van een nieuwe ontwikkeling (veiligheid en wateroverlast, waterkwaliteit, verdroging, e.d.) moeten in beeld worden gebracht.

In het besluitgebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Bovendien leidt het initiatief niet tot een toename van oppervlakteverharding dan wel bebouwing. Concluderend heeft het initiatief geen gevolgen voor de waterhuishouding. Het is dan ook niet noodzakelijk om onderhavige paragraaf in het kader van de watertoets voor te leggen aan het verantwoordelijke waterschap Roer en Overmaas.

Hoofdstuk 5 Haalbaarheid

5.1 Economische en financiële haalbaarheid

Onderhavig initiatief, een bijzondere begraafplaats, is feitelijk reeds (deels) gerealiseerd, aangezien de echtgenote van intiatiefnemer op het perceel is begraven. Het betreft dus de legalisatie van een bestaande situatie. De kosten zijn daarom beperkt tot de kosten die nodig zijn voor de benodigde vergunningprocedure. Het initiatief betreft geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening waarvoor een exploitatieplan dient te worden vastgesteld indien het kostenverhaal niet anderszins is geregeld. Concluderend zijn de economische en financiële haalbaarheid niet in het geding.

5.2 Maatschappelijke haalbaarheid

Met deze ruimtelijke onderbouwing is aangetoond dat er met het initiatief geen negatieve gevolgen te verwachten zijn voor de waarden in en nabij het besluitgebied. Het ontwerpbesluit van de omgevingsvergunning wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het initiatief en zijn of haar bezwaar en/of zienswijzen indienen. De maatschappelijke haalbaarheid is niet in het geding.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 De te volgen procedure

Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld als onderdeel van de ten behoeve van de legalisering van het initiatief noodzakelijke omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub c van de Wabo. De Wabo bevat twee procedures voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, te weten de reguliere en de uitgebreide procedure. In het onderhavige geval, waarbij afgeweken wordt van het vigerende bestemmingsplan 'Schutterspark Brunssum', dient de uitgebreide procedure te worden gevolgd. Hierna is de uitgebreide procedure schematisch weergegeven.

 

Terinzagelegging

De omgevingsvergunning wordt, inclusief deze ruimtelijke onderbouwing, conform de uitgebreide procedure (zie schema) gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder hierop reageren en zijn of haar zienswijze indienen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.OvTuingraf1-VA01_0009.png"

Schema procedure

6.2 Het vooroverleg met diensten van Rijk en provincie

Gedurende de voorbereidende fase van deze procedure vindt zo nodig vooroverleg plaats met de diverse diensten van Rijk en provincie en met het Waterschap. Gezien de conclusies uit voorgaande hoofdstukken, mag redelijkerwijs worden aangenomen dat met onderhavig planvoornemen de belangen van voornoemde vooroverlegpartners niet zullen worden geschaad. De omgevingsvergunning wordt direct als ontwerpbesluit ter inzage gelegd.

6.3 Vaststelling

De ontwerpbeschikking heeft vanaf 26 april 2018, gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Er zijn geen zienswijen ingediend. Op 25 juli 2018 is de omgevingsvergunning voor de legalisering van de bijzondere begraafplaats aan de Slesingerstraat 2 te Brunssum dan ook door het college van Burgemeester en Wethouders van Brunssum verleend.