Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kattenkoelen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0899.BpKattenkoelen-VA01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen

 
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Kattenkoelen' met identificatienummer NL.IMRO.0899.BpKattenkoelen-VA01 van de gemeente Brunssum.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 archeologische verwachtingswaarde:
de kans (hoog, middelhoog of laag) op het aantreffen van archeologische waarden (vondsten en/of informatie) in een gebied, gebaseerd op onder andere bodemtypen, relatieve hoogtes en bekende archeologische vindplaatsen.
 
1.6 archeologische waarden:
cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, dat als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigt.
 
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.8 bestaand:
  1. bij bouwwerken: bestaand ten tijde van het inwerking treden van het bestemmingsplan, voor zover op een legale wijze tot stand gekomen, met dien verstande dat als bestaand bouwwerk ook worden aangemerkt bouwwerken die na dat tijdstip zijn of mogen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning waarvan de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend;
  2. bij gebruik: bestaand ten tijde van het inwerking treden van het bestemmingsplan, voor zover op een legale wijze tot stand gekomen.
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.11 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (als hoofdregel is dit het college van burgemeester en wethouders van Brunssum).
 
1.12 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd, op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk met een dak, met uitzondering van overkappingen.
 
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.16 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
 
1.17 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.18 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
 
1.19 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan.
 
1.20 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.21 houtopstand:
begroeiing die geheel of gedeeltelijk bestaat uit bomen en/of struiken, voor zover niet vallend onder de Boswet en behoudens laagstamfruitbomen en de bijbehorende windsingels.
 
1.22 kampeermiddel:
  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde,
één en ander voorzover de onder a en b bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebuikt voor (niet-permanent) recreatief nachtverblijf.
 
1.23 Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM):
de provinciale beleidsregel ‘Limburgs Kwaliteitsmenu’ (LKM) die in het POL2014 is vastgelegd.
 
1.24 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
 
1.25 parkeervoorzieningen:
elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.
 
1.26 perceelgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.
 
1.27 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
 
1.28 recreatief medegebruik:
vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.
 
1.29 schuilgelegenheid:
een in het buitengebied gelegen overdekte ruimte, die maximaal aan 3 zijden is omsloten door wanden, waarvan het/de betreffende dier(en) gebruik moet(en) kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter uit oogpunt van dierwelzijn en waarbij nabij de schuilgelegenheden geen opslag is toegestaan.
 
1.30 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.31 Wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.32 wet/wettelijke regelingen:
indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., worden de regelingen bedoeld zoals deze luidden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.
Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de loodrechte afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat perceel voorkomend bouwwerk.
 
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen', zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.3 de breedte, diepte c.q. lengte van bouwwerken:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
 
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
  1. voor bouwwerken met wanden: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  2. voor bouwwerken zonder wanden (open overkappingen en daarmee vergelijkbare bouwwerken geen gebouwen zijnde): de overdekte grondoppervlakte (gemeten loodrecht onder het dakoppervlak).
2.7 peil:
  1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
     
2.8 ondergeschikte bouwdelen:
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,50 meter bedraagt.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur - Recreatie

 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Natuur - Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
  2. behoud en ontwikkeling van ecologische waarden;
  3. extensief recreatief medegebruik;
  4. langzaamverkeerroutes en -voorzieningen;
  5. een recreatieve visvijver, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'water';
  6. vissteigers ten behoeve van de functie onder e.;
  7. een bestaand parkeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. groenvoorzieningen;
  10. het ontvangen, vasthouden, (tijdelijk) bergen en/of afvoeren van water, eventueel gecombineerd met infiltratie van water in de bodem.  
3.2 Bouwregels
 
Op de voor 'Natuur -Recreatie' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, ten behoeve van: 
  1. de verlichting van rijwiel- en voetpaden;
  2. kleinschalige recreatieve voorzieningen, zoals recreatieve bewegwijzering, informatieborden, zitbankjes en afvalbakken, met een bouwhoogte van maximaal 2,00 meter;
  3. vissteigers ten behoeve van de recreatieve visvijver;
  4. straatmeubilair met een bouwhoogte van maximaal 2,00 meter;
  5. erfafscheidingen met een hoogte van maximaal 2,00 meter;
  6. een schuil- of schaftgelegenheid voor personen wiens aanwezigheid noodzakelijk is in verband met het in het natuurgebied uit te voeren werken of werkzaamheden, met dien verstande dat:  
  1. dit geen caravan of stacaravan of een aan zijn oorspronkelijk gebruik onttrokken voer- of vaartuig betreft;
  2. de oppervlakte van het bouwwerk maximaal 20 m² bedraagt;
  3. de hoogte van het bouwwerk maximaal 3,00 m bedraagt; 
en onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de verkeersveiligheid;
  2. de milieusituatie;
  3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  4. de landschappelijke en/of natuurlijke waarden en/of archeologische waarden van de gronden;
  5. de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.
 
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3 lid 2 ten behoeve van het bouwen van
een schuilgelegenheid en/of een opslag van vismaterialen en -toebehoren, uitsluitend ten behoeve van de visrecreatieve functie, met dien verstande dat:  
  1. dit geen caravan of stacaravan of een aan zijn oorspronkelijk gebruik onttrokken voer- of vaartuig betreft;
  2. de oppervlakte van het bouwwerk maximaal 20 m² bedraagt;
  3. de hoogte van het bouwwerk maximaal 3,00 m bedraagt,

    en onder de voorwaarde dat voldaan wordt aan de regels van het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) en dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 

    1. de verkeersveiligheid;
    2. de milieusituatie;
    3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    4. de landschappelijke en/of natuurlijke waarden en/of archeologische waarden van de gronden;
    5. de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.
       
3.4 Specifieke gebruiksregels
   
3.4.1 Strijdig gebruik
Als gebruik strijdig met de bestemming 'Natuur - Recreatie' wordt in ieder geval beschouwd het gebruiken, het laten gebruiken of het doen gebruiken van gronden voor en/of als: 
  1. sportterreinen (behoudens recreatief vissen), wedstrijdterreinen, kampeer- of caravanterreinen, campings en zwemgelegenheden;
  2. het beproeven van voertuigen, het beoefenen van de motorsport, voor het houden van wedstrijden met motorrijtuigen of bromfietsen; 
  3. het racen of crossen met motorrijtuigen of bromfietsen; 
  4. staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel; 
  5. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen; 
  6. de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie;
  7. horecadoeleinden;
  8. detailhandel;
  9. verblijfsrecreatieve doeleinden.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
3.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de voor 'Natuur - Recreatie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:  
  1. het wijzigen van de bodemstructuur, waaronder het ophogen, afgraven en egaliseren van gronden met meer dan 0,20 m., met uitzondering van werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van wandel- en fietspaden;       
  2. het aanbrengen van opgaande beplantingen, zoals bosschages, houtwallen en singels, het scheuren van grasland, het vellen of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben;        
  3. het verwijderen van opgaande beplantingen, zoals bosschages, houtwallen en singels;       
  4. het dempen, graven en/of uitdiepen van sloten, vaarten, poelen en daarmee gelijk te stellen waterpartijen;       
  5. het aanbrengen van walbeschoeiingen, niet zijnde bouwwerken;         
  6. het aanleggen van een helofytenfilter;        
  7. het aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van dagrecreatief medegebruik;       
  8. het verharden van wegen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van wandel- en fietspaden;         
  9. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie en/of telecommunicatieleidingen en de daarbij behorende constructies, installaties en apparatuur; tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gericht gebruik van de grond;         
  10. het aanbrengen dan wel wijzigen van drainagesystemen;        
  11. het verrichten van exploratieboringen en / of seismologisch onderzoek.
3.5.2 Uitzonderingen
Het in artikel 3 lid 5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:  
  1. het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekening zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;       
  2. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;        
  3. betrekking hebben op de aanleg van de visvijver ter plaatse van de aanduiding ‘water’;      
  4. deel uitmaken van de activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van een beheersplan zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;       
  5. op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
3.5.3 Toelaatbaarheid
De in artikel 3 lid 5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 3 lid 1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
 
Artikel 4 Recreatie

 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. extensieve recreatie;
  2. speelvoorzieningen
  3. volkstuinen met bijbehorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';
  4. langzaamverkeerroutes en -voorzieningen;
  5. doeleinden van openbaar nut;
  6. groenvoorzieningen;
  7. voorzieningen voor de waterhuishouding;
  8. parkeervoorzieningen en verkeersdoeleinden ten behoeve van de toegelaten functies.
 
4.2 Bouwregels
  1. op of in de voor 'Recreatie' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de toegelaten functies worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 6 meter bedragen, met uitzondering van:
    1. erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter mag bedragen;
    2. lichtmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 9 meter mag bedragen.
  3. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' per volkstuin 1 berging met een oppervlakte van maximaal 5 m² en 1 hobbykas met een oppervlakte van maximaal 10 m², beide met een maximale bouwhoogte van 3 meter worden gebouwd, met dien verstande dat bij de vaststelling van dit bestemmingsplan bestaande hiermee in strijd zijnde bouwwerken mogen worden gehandhaafd.
 
Artikel 5 Water - Primair water

 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Water-Primair water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:  
  1. waterhuishoudkundige doeleinden: het ontvangen, vasthouden, (tijdelijk) bergen en afvoeren van water, eventueel gecombineerd met infiltratie van water in de bodem en ondergeschikt de instandhouding en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden;
  2. de bescherming en beheer van watergangen met de bijbehorende onderhoudsstroken;
  3. (bestaande) (regen)waterbuffers;
  4. bruggen, viaducten, ecoducten en andere kunstwerken;
  5. overige oppervlaktewateren.
5.2 Bouwregels
 
Op of in de voor 'Water - Primair water' aangewezen gronden  mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat: 
  1. de bouwhoogte van bruggen, viaducten en ecoducten maximaal 8 meter mag bedragen;
  2. de (bouw)hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, maximaal 5 meter mag bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels
 
Op de gronden met de bestemming 'Water - Primair water' zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas van toepassing.
Artikel 6 Leiding - Riool

 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een rioolwatertransportleiding met een belemmeringenstrook van 4 meter ter weerszijden van de 'hartlijn leiding - riool'.
 
6.2 Bouwregels
 
Op de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden mogen geen gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van de instandhouding van de rioolwatertransportleiding.
 
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijkingen van het bepaalde in artikel 6 lid 1 ten behoeve van het bouwen van gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde op de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden, mits: 
  1. de functie van de in bedoelde leiding(en) niet onaanvaardbaar wordt belemmerd;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;
  3. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming;
  4. het onderhoud en de instandhouding van de leiding niet wordt belemmerd.
     
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
6.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in artikel 6 lid 1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:  
  1. het bodemniveau te wijzigen;
  2. gesloten oppervlakte verhardingen aan te brengen;
  3. diepwortelende beplantingen aan te brengen of te rooien;
  4. graafwerkzaamheden uit te voeren anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  5. te heien of anderszins voorwerpen in de grond te brengen.
6.4.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 6 lid 1 is niet van toepassing, indien het werkzaamheden of werken betreft: 
  1. in het kader van normaal onderhoud en beheer;
  2. van ondergeschikte betekenis;
  3. binnen het kader van het normale grondgebruik;
  4. welke op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd. 
6.4.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 6 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar indien: 
  1. door die werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, het doelmatig functioneren van de in artikel 6 lid 1 bedoelde leiding niet onaanvaardbaar wordt belemmerd;
  2. daarover vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
     
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2 (zeer hoge waarde)

 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 2 (zeer hoge waarde)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
 
7.2 Bouwregels

 
7.2.1 Bouwverbod
Op de voor 'Waarde - Archeologie 2 (zeer hoge waarde)' bestemde gronden mag niet worden gebouwd.
 
7.2.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 7 lid 2.1 is niet van toepassing indien: 
  1. het een bouwwerk, geen gebouw zijnde, betreft om de archeologische waarde vast te kunnen stellen;
  2. het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en/of alleen de bestaande fundering wordt benut;
  3. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 100 m² beslaat;
  4. de grootte van de bodemingreep meer dan 100 m² beslaat en de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
7.3 Afwijken van de bouwregels
 
7.3.1 Afwijken ten behoeve van grotere bodemingrepen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 7 lid 2.1 mits de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat: 
  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel
  3. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
7.3.2 Voorwaarden
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7 lid 3.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden: 
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting om de werken of werkzaamheden, die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.3.3 Regeling bij vondsten
Indien het bepaalde in artikel 7 lid 3.2 onder c, van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werken of werkzaamheden.
 
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
7.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2 (zeer hoge waarde)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren: 
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, waaronder begrepen het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en het aanleggen van drainage; het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.4.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als genoemd in artikel 7 lid 4.1 is niet vereist indien: 
  1. de werkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen (proefsleuven / booronderzoek);
  2. de werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend;
  3. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 100 m² beslaat
  4. de grootte van de bodemingreep meer dan 100 m² beslaat en de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt;
  5. de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.
7.4.3 Toelaatbaarheid
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7 lid 5.1 wordt slechts verleend indien de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat: 
  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  2. schade door sloopwerkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel:
  3. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
7.4.4 Voorwaarden
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7 lid 4.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden: 
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.4.5 Regeling bij vondsten
Indien het bepaalde in artikel 7 lid 4.4 onder c. van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werken of werkzaamheden.
 
7.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
   
7.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2 (zeer hoge waarde)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een bouwwerk of bouwwerken te slopen.
 
7.5.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als genoemd in artikel 7 lid 5.1 is niet vereist indien: 
  1. de sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd teneinde de archeologische waarde vast te kunnen stellen;
  2. de grootte van de bodemingreep niet meer dan 100 m² beslaat;
  3. de grootte van de bodemingreep meer dan 100 m² beslaat en de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt.
7.5.3 Toelaatbaarheid
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7 lid 5.1 wordt slechts verleend indien de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  2. schade door sloopwerkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  3. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
7.5.4 Voorwaarden
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7 lid 5.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieve sloopmethoden of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.5.5 Regeling bij vondsten
Indien het bepaalde in  onder c. van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voor het slopen voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de sloopwerkzaamheden.
Artikel 8 Waterstaat - Waterlopen

 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beheer en het onderhoud van de aangrenzende waterloop, alsmede voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van ecologische waarden van de waterloop.
   
8.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende regels: 
  1. op of in deze gronden mag niet worden gebouwd met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de waterloop;
  2. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat ze naar aard en afmetingen bij de bestemming passen;
  3. de gebods- en verbodsregels van de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas zijn van toepassing.
8.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan, gehoord het betreffende waterschap, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8 lid 2 ten behoeve van bouwwerken als toegestaan ingevolge de ter plaatse aangewezen bestemming, mits door de bouw of situering van de bouwwerken als bedoeld onder a. en b. van artikel 8 lid 2 geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterhuishoudkundige functie dan wel geen onevenredige schade aan de specifieke ecologische waarden wordt of kan worden toegebracht.
 
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
8.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op/in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren: 
  1. het dempen, graven, draineren of verleggen van waterlopen en/of waterpartijen;
  2. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen;
  3. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gericht gebruik van de grond;
  4. het vellen of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadigingen van houtgewas ten gevolge kunnen hebben.
8.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 8 lid 4.1 is niet van toepassing voor werken en werkzaamheden die:   
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins, mogen worden uitgevoerd;
  3. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.
8.4.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden in artikel 8 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 8 lid 1 genoemde waarden niet onevenredig worden en kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheid voor herstel van die waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind. Alvorens te beslissen omtrent de vergunning wordt het betreffende Waterschap gehoord.
 
3 Algemene regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene bouwregels

 
10.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
 
Voor een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan overeenkomstig een  daarvoor verleende vergunning aanwezig is, in uitvoering is of gebouwd kan worden en dat ingevolgde de bestemming is toegelaten, maar waarvan de afstands-, hoogte-, inhouds- en/of oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:  
  1. voor zover de in de bouwregels voorgeschreven maximale maten worden overschreden, de betreffende afwijkende maten als ten hoogste toelaatbaar worden beschouwd;
  2. voor zover niet wordt voldaan aan de in de bouwregels voorgeschreven minimale maten, de betreffende afwijkende maten als ten minste toelaatbaar worden beschouwd.
  3. In geval van herbouw is het onder a. bepaalde uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels

 
11.1 Gebruiksverbod
 
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit plan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
 
11.2 Strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruiken, te doen of laten gebruiken van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van: 
  1. stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. uitstalling-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en/of verblijfsmiddelen.
     
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

 
12.1 milieuzone - geurzone
  1. Op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'milieuzone - geurzone' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen nieuwe geurgevoelige objecten worden gebouwd.  
  2. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
    1. de gebiedsaanduiding ´milieuzone-geurzone´ opgeheven wordt, indien de aanwezige geurhinderlijke inrichting gesaneerd is, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de aanwezige geurhinderlijke inrichting buiten werking is gesteld, of
    2. in die zin dat de gebiedsaanduiding ´milieuzone-geurzone´ verkleind wordt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de geurzone als gevolg van een wijziging in een geurhinderlijke inrichting kleiner is geworden.
12.2 luchtvaartverkeerzone - 130 m
 
In de als 'luchtvaartverkeerzone - 130 m' aangeduide gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 130 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van dit bestemmingsplan.  
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

 
13.1 Afwijken van de regels
 
Het bevoegd gezag kan, mits hierdoor geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, een omgevingsvergunning verlenen voor: 
  1. het afwijken van de in dit bestemmingsplan voorgeschreven maten (waaronder percentages) met maximaal 10%;
  2. de bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits deze bouwwerken geen grotere goothoogte dan 3 meter en geen grotere oppervlakte dan 50 m² hebben;
  3. de bouw van straatmeubilair en andere bouwwerken, die om waterstaatkundige of verkeerskundige redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers of keermuren, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2,5 meter bedraagt;
  4. de bouw van andere bouwwerken ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, mits deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer dan 15 meter bedraagt.
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

 
14.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van:
  1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. de overschrijdingen als bedoeld sub a. en b. mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  4. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar regels in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
Artikel 15 Overige regels

 
15.1 Voorrangsregels

 
15.1.1 Voorrang dubbelbestemming
In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming gaat het belang van de dubbelbestemming voor.
 
15.1.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen
Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen gelden: 
  1. in de eerste plaats de regels van de bestemming 'Leiding - Riool';
  2. in de tweede plaats de regels van de bestemming 'Waterstaat - Waterlopen';
  3. in de derde plaats de regels van de bestemming 'Waarde -Archeologie 2 (zeer hoge waarde)'.
15.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
 
De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen: 
  1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. de ruimte tussen bouwwerken.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht

 
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplan 'Kattenkoelen'.