direct naar inhoud van Toelichting
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Kloosterpark
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel en aanleiding

De gemeente Brunssum is voornemens de locatie van de voormalige basisschool “De Opstap” aan de Kloosterstraat te verkopen aan een ontwikkelende partij, die er vervolgens woningen op zal realiseren en de overige gronden opnieuw zal inrichten. Het geldende bestemmingsplan laat die ontwikkeling niet toe.

In verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024, is een wijziging van het Omgevingsplan gemeente Brunssum nodig om het voorgaande planologisch mogelijk te maken. Per voornoemde datum zijn de voor deze locatie geldende bestemmingsplannen onderdeel geworden van het omgevingsplan, dat naast alle geldende ruimtelijke plannen binnen de gemeente bestaat uit een set regels die door het Rijk zijn overgedragen aan de gemeente door middel van de zogenoemde 'bruidsschat', als opgenomen in hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan.

Aangezien de beoogde ontwikkeling niet mogelijk is op basis van de geldende bestemmingsplannen c.q. het omgevingsplan is een wijziging van het omgevingsplan nodig.

1.2 Afbakening projectlocatie

De locatie bestaat kortgezegd uit de locatie waarop in het verleden de basisschool “De Opstap” met bijbehorende gymzaal en bijbehorende buitenruimte aanwezig was. Die school is verhuisd naar de Brede School aan de Prins Bernhardstraat, waarna de gebouwen aan de Kloosterstraat in 2017-2018 zijn gesloopt. De locatie waarop de herontwikkeling is voorzien is gelegen aan de Kloosterstraat, nabij de kruising met de Dorpstraat en bestaat uit de kadastrale percelen gemeente Brunssum, sectie C, nummers 6716 t/m 6720. Samen zijn deze percelen 6.484 m2 groot. Na de sloop van de school en bijbehorende bebouwing is het perceel niet meer (actief) gebruikt, waardoor het is begroeid met onder meer gras, naast diverse bomen die zijn blijven staan.

Volledigheidshalve wordt ook het perceel gemeente Brunssum, sectie C, nummer 6316 betrokken binnen de begrenzing van deze wijziging van het omgevingsplan, zodat de bestemming c.q. functie van deze strook kan worden afgestemd op het huidige gebruik als parkeervoorziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0002.png"

Ligging en globale begrenzing planlocatie

Aan de noordzijde grenst de locatie waarop deze wijziging van het omgevingsplan betrekking heeft aan de Kloosterstraat, die hier als een soort ventweg aftakt van de Dorpstraat. Aan de oostzijde grenst de locatie ook aan de Kloosterstraat. Aan de overzijde van de Kloosterstraat liggen ter hoogte van het plangebied de Sint Gregoriuskerk (Kerkstraat 135) en enkele woningen (Kloosterstraat 10 t/m 16, even). De zuidzijde van de locatie grenst aan het perceel waarop het gemeentelijk zwembad “De Bronspot” aanwezig is. Aan de westzijde grenst de locatie aan de Kloosterhof, waaraan ook het appartementencomplex “Kloosterhof” is gelegen (Kloosterhof 2 t/m 38, even). Ook grenst de locatie aan de westzijde aan het terrein van zorginstelling “Cicero Zorghuis” (voormalig Catharina Daemen) aan de St. Brigidastraat.

1.3 Plaats binnen het omgevingsplan

In verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024, is een wijziging van het Omgevingsplan gemeente Brunssum nodig om het voorgaande planologisch mogelijk te maken. Per voornoemde datum zijn de voor deze locatie geldende bestemmingsplannen onderdeel geworden van het omgevingsplan, dat naast alle geldende ruimtelijke plannen binnen de gemeente bestaat uit een set regels die door het Rijk zijn overgedragen aan de gemeente door middel van de zogenoemde 'bruidsschat', als opgenomen in hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan. Deze ruimtelijke plannen en de bruidsschat vormen samen het zogenoemde 'tijdelijke deel' van het omgevingsplan.

Deze wijziging van het omgevingsplan voorziet in een gehele vervanging van de voor de projectlocatie geldende bestemmingsplannen die onderdeel zijn van voornoemd tijdelijke deel van het omgevingsplan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 22.5 van de Omgevingswet.

Aangezien het nog niet (goed) mogelijk c.q. wenselijk is een wijziging van het omgevingsplan vorm te geven en beschikbaar te stellen volgens de nieuwe STOP/TPOD-standaarden, wordt gebruik gemaakt van de Tijdelijke Alternatieve Maatregel “TAM-IMRO” als bedoeld in artikel 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties . Hoewel daarbij de IMRO2012-standaard wordt toegepast die ook werd gebruikt voor het opstellen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen via ruimtelijkeplannen.nl, dient een zogenoemd “TAM-omgevingsplan” inhoudelijk wél te voldoen aan de wettelijke kaders die voortvloeien uit de Omgevingswet en daarop gebaseerde regelgeving, waaronder het criterium 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'. Het TAM-omgevingsplan wordt ook onderdeel van het zogenoemde 'nieuwe deel' van het omgevingsplan.

1.4 Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

Voorliggende motivering voorziet in de onderbouwing dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan het criterium 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL)'. Daartoe wordt hierna in hoofdstuk 2 eerst de beoogde ontwikkeling geschetst, waarbij ook wordt ingegaan op (de strijdigheden met) het geldende omgevingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders en instructieregels vanuit Rijk en provincie, net als het regionaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de gevolgen van de beoogde ontwikkeling voor de fysieke leefomgeving, waarna in hoofdstuk 5 tot slot wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

NB hoewel dit document moet worden gezien als motivering van de wijziging van het omgevingsplan, wordt dit via de landelijke voorziening (onderdeel Regels op de Kaart van het omgevingsloket) getoond als toelichting, aangezien deze wijziging van het omgevingsplan zoals eerder aangegeven wordt opgesteld en beschikbaar wordt gesteld als TAM-omgevingsplan.

Hoofdstuk 2 De beoogde ontwikkeling

2.1 Beschrijving van de beoogde ontwikkeling

2.1.1 Ligging en omgeving

De locatie bestaat kortgezegd uit de locatie waarop in het verleden de basisschool “De Opstap” met bijbehorende gymzaal en bijbehorende buitenruimte aanwezig was. Sinds de sloop van de bebouwing in 2017-2018 is het terrein braakliggend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0003.png"

Luchtfoto ten tijde van basisschool De Opstap (2016). Bron: Slagboom en Peeters

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0004.png"

Luchtfoto van de huidige situatie (2024). Bron: Slagboom en Peeters

Aan de noordzijde grenst de locatie waarop deze wijziging van het omgevingsplan betrekking heeft aan de Kloosterstraat, die hier als een soort ventweg aftakt van de Dorpstraat. Aan de oostzijde grenst de locatie ook aan de Kloosterstraat. Aan de overzijde van de Kloosterstraat liggen ter hoogte van het plangebied de Sint Gregoriuskerk (Kerkstraat 135) en enkele woningen (Kloosterstraat 10 t/m 16, even). De zuidzijde van de locatie grenst aan het perceel waarop het gemeentelijk zwembad “De Bronspot” aanwezig is. Aan de westzijde grenst de locatie aan de Kloosterhof, waaraan ook het appartementencomplex “Kloosterhof” is gelegen (Kloosterhof 2 t/m 38, even). Ook grenst de locatie aan de westzijde aan het terrein van zorginstelling “Cicero Zorghuis” (voormalig Catharina Daemen) aan de St. Brigidastraat.

2.1.2 Beoogd gebruik

Het voornemen is op de locatie in totaal 26 woningen te realiseren. Daarvan worden er 15 ondergebracht in een appartementencomplex in het noordelijk deel van het plangebied, worden er 5 uitgevoerd als patiowoning met een volledig programma op de begane grond en een beperkte eerste bouwlaag bovenop de begane grondlaag en worden er 6 uitgevoerd als een blok van aaneengesloten woningen bestaande uit twee bouwlagen met een kap. De omringende ruimte wordt ingericht met groen, ontsluitingswegen- en paden en parkeervoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0005.png"

 Inrichtingstekening planlocatie (Bron: Bureau Verbeek) met aanduiding situering woningen

Woonbebouwing

Het appartementencomplex zal bestaan uit (maximaal) 4 bouwlagen en zal 15 appartementen omvatten. Het betreft koopappartementen onder, dan wel rond de zogenoemde NHG-grens. De entree is voorzien aan de zuidzijde. Op de begane grond zijn drie appartementen voorzien, naast de entree, diverse technische voorzieningen en een berging voor onder meer fietsen. Op de verdiepingen zijn per verdieping 4 appartementen voorzien. Het gebouw wordt niet voorzien van uitkragende balkons, maar op de hoeken wordt voorzien in loggia's. De bebouwde oppervlakte bedraagt circa 500 m2 Koeling en verwarming zal plaatsvinden door middel van warmtepompen waarvan de buitenunits op het dak worden opgesteld, op enkele meters uit de dakranden Er zijn geen vrijstaande bergingen of andere gebouwen voorzien en er is ook niet voorzien in een geheel of gedeeltelijk ondergrondse parkeer- c.q. stallingsgarage. De afvalinzameling zal deels plaatsvinden via ondergrondse containers. De locatie van die containers is vastgelegd in dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0006.png"

Aanzicht voorgevel (zuidgevel) appartementencomplex. (Bron: Huiswerk Architecten)

De patiowoningen worden centraal binnen het plangebied voorzien, worden aaneengesloten gebouwd en zijn allen georiënteerd richting het oosten. De voorzijde van de woning is bereikbaar via een looppad en aan de achterzijde zijn de woningen c.q. tuinen ook toegankelijk vanaf de weg c.q. de daar gesitueerde parkeervoorzieningen. De woningen beschikken over een volledig programma op de begane grond: naast woonkamer en keuken ook een badkamer en slaapkamer. Op de eerste verdieping is (optioneel) een extra slaapkamer of andere ruimte in te richten. Koeling en verwarming wordt voorzien door middel van warmtepompen, waarvan de buitenunit zal worden gesitueerd op het dak van de begane grond, tegen de achtergevel van de eerste verdieping.

Langs de perceelsgrens aan de achterzijde zal worden voorzien in een uniforme erfafscheiding, wat naast de ruimtelijke kwaliteit ook het zicht vanuit de omgeving in de tuinen en woningen beperkt, net als het zicht vanuit de woning en de tuin richting het naastgelegen appartementencomplex.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0007.png"

Impressie voorgevel en zijaanzicht patiowoningen. (Bron: Huiswerk Architecten) 

In het zuidelijke deel van het plangebied zal worden voorzien in een zestal aaneengesloten rijwoningen die bestaan uit (maximaal) twee bouwlagen en zullen worden voorzien van een kap. De woningen worden allen georiënteerd richting het noorden en de nokrichting loopt parallel aan de voorgevel. Ten opzichte van de drie meest oostelijk gelegen woningen liggen de drie meest westelijk gelegen woningen iets naar achteren. Daar verspringt dus de voorgevelrooilijn. De voorzijde van de woningen is bereikbaar via een pad aan de voorzijde. Ook aan de achterzijde zijn de woningen via de tuinen ook bereikbaar vanaf de weg. Ook voor deze woningen geldt dat koeling en verwarming is voorzien door middel van warmtepompen, waarvan de buitenunit zal worden opgesteld in de tuin, nabij de achtergevel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0008.png"

Impressie voorgevels rijwoningen (Bron: Huiswerk Architecten) 

Openbare ruimte

De gronden rondom de woonpercelen worden ingericht met groenvoorzieningen en voor verkeers- en verblijfsdoeleinden. Er zal worden voorzien in één erfontsluitingsweg voor - in ieder geval voor motorvoertuigen - eenrichtingsverkeer. De inrit vanaf de Kloosterstraat bevindt zich in de zuidelijk deel van de planlocatie, achterlangs de rijwoningen. De weg loopt vervolgens achterlangs de patiowoningen en buigt ten noorden van de patiowoningen, maar ten zuiden van het appartementencomplex, weer af richting Kloosterstraat. Ten westen van het appartementencomplex is voorzien in een doodlopende weg die dient ter ontsluiting van de daar voorziene parkeerplaatsen. Dit deel van de weg is daarom geen eenrichtingsverkeer, maar heeft geen functie voor doorgaand verkeer.

Parkeervoorzieningen zijn voorzien zowel in de vorm van langsparkeren als haaksparkeren en voorzien ter hoogte van zowel de rijwoningen, patiowoningen als het appartementencomplex.

De resterende ruimte, en dat is een aanzienlijk aandeel van de oppervlakte, zal worden ingericht met groen en voorzieningen ten behoeve van waterberging. Waar mogelijk blijven bestaand opgaand groen en bestaande bomen behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0009.png"

Inrichtingstekening (Bron: Bureau Verbeek) met aanduiding groen en parkeren

Hoogteverschillen

De hoogte van het maaiveldniveau varieert van circa 75,5 meter boven NAP in de noordoosthoek van de locatie tot circa 81 meter boven NAP in het zuidelijk deel van de locatie. Ten behoeve van de planontwikkeling zullen deze verschillen deels worden geëgaliseerd en deels worden overbrugd met keermuren. Dat betekent ook dat hellingen van enkele procenten nodig zijn om de aansluitingen van de voorziene nieuwe erftoegangsweg en van paden op de Kloosterstraat mogelijk te maken. Een deel van de paden zal ook worden voorzien van trappen om hoogteverschillen te overbruggen. Het gehele plangebied blijft echter ook altijd bereikbaar voor mindervaliden, waar nodig door middel van hellingbanen.

2.1.3 Verkeer en parkeren

Zoals hiervoor reeds is aangegeven zal worden voorzien in één nieuwe erftoegangsweg voor eenrichtingsverkeer, naast een aantal paden voor voetgangers en eventueel fietsers. Gelet op het aantal woningen en uitgaande van de kencijfers van de CROW (ASVV2021) is het te verwachten aantal verkeersbewegingen (weekdaggemiddeld) als volgt te berekenen.

Type woning
 
Aantal verkeersbewegingen per woning (sterk stedelijk, rest bebouwde kom, min-max)
 
Aantal woningen   Aantal verkeersbewegingen (afgerond)  
Koop, appartement, midden duur
 
5,2 - 6,0   15   78 - 90  
Koop, huis, tussen/hoek   6,7 - 7,5   11
 
74 - 83  
TOTAAL
 
    152 - 173  

Voornoemde aantallen zijn weekdaggemiddelde aantallen per etmaal. Met andere woorden, er wordt uitgegaan over een gelijke spreiding over de 7 dagen van de week. Door het aantal te vermenigvuldigen met een omrekenfactor 1,11 kan het gemiddelde per werkdag worden berekend, waarmee het aantal per etmaal afgerond op 169 - 192 verkeersbewegingen uitkomt. Dergelijke aantallen kunnen door de voorziene nieuwe weg binnen het plangebied, de Kloosterstraat en overige aansluitende wegen in de omgeving goed en veilig verwerken.

De benodigde parkeerplaatsen worden hoofdzakelijk ingevuld door middel van parkeervakken voor haaksparkeren. Ten zuiden van de rijwoningen wordt voorzien in enkele parkeervakken door middel van langsparkeren. De parkeervakken zullen voldoen aan de maatvoering zoals geadviseerd in de CROW-uitgave ASVV2021. Het aantal parkeerplaatsen zal voldoen aan de parkeernormen zoals die zijn opgenomen in de Beleidsregel parkeren 2022, zoals blijkt uit navolgende tabel en het aantal parkeerplaatsen dat in voorgaande afbeelding is aangegeven (51 pp):

Type woning
 
Norm per woning (rest bebouwde kom)
 
Aantal woningen   Aantal parkeerplaatsen (afgerond)  
Koop, appartement, midden duur
 
1,8   15   27  
Koop, huis, tussen/hoek   1,9   11
 
21  
TOTAAL
 
    48  

2.2 Het geldende omgevingsplan

Voor de locatie gelden vooralsnog en als onderdeel van het Omgevingsplan gemeente Brunssum de volgende bestemmingsplannen:

Naam   Vaststellingsdatum  
Centrum
 
24 februari 2010  
Centrum, 1e herziening
 
14 april 2015  
Thematische herziening archeologie
 
1 december 2015  
Paraplubestemmingsplan kamerbewoning, woningsplitsing en parkeren
 
16 april 2024  

Bestemming Gemengd - 2

In het bestemmingsplan “Centrum” is aan het perceel de bestemming 'Gemengd – 2' toegekend. De aan die bestemming verbonden regels zijn herzien met de vaststelling van de bestemmingsplannen “Centrum – 1e herziening” en het “Paraplubestemmingsplan kamerbewoning, woningsplitsing en parkeren”. Het bouwen en in gebruik nemen van nieuwe woningen is op basis van de geldende planregels niet toegestaan. In de planregels is voorzien in een wijzigingsbevoegdheid voor deze locatie om de bestemming te wijzigen naar 'Wonen', 'Tuin' en/of 'Verkeer' en zo de realisatie van maximaal 26 woningen mogelijk te maken, maar van die bevoegdheid kan vanwege de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 geen gebruik meer worden gemaakt. Bovendien sluiten de voorwaarden die zijn verbonden aan de wijzigingsbevoegdheid niet aan bij het beoogde bouwplan. Zo zou parkeren alleen ondergronds mogen plaatsvinden en zou in maximaal 3 bouwlagen mogen worden gebouwd.

Waarde - Archeologie

Met het bestemmingsplan “Thematische herziening archeologie” zijn de verbeelding en de planregels van het bestemmingsplan “Centrum” (en Centrum 1e herziening) gewijzigd ten behoeve van de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden. Aan het noordelijk deel van het plangebied is met die herziening de dubbelbestemming 'Waarde  - Archeologie 2 (zeer hoge waarde)' en aan het zuidelijk deel de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4 (middelhoge waarde)' toegekend.

Leiding - Gas

Langs de zuidelijke perceelsgrens is nog een dubbelbestemming 'Leiding – Gas' ingetekend ten behoeve van een gasleiding van Enexis die daar tot voor kort lag. Die leiding is inmiddels verlegd en doorkruist de percelen die samen de locatie waarop het TAM-omgevingsplan betrekking heeft niet meer. De leiding betreft ook géén hogedruk gasleiding als bedoeld in artikel 3.101, eerste lid sub a Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), die voorheen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vielen.

Overig

Het perceel is verder overigens niet voorzien van gebiedsaanduidingen ten behoeve van bijvoorbeeld een straalpad, geluidzone of luchtvaartzone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0010.png"

Uitsnede verbeelding geldende bestemmingsplan

Hoofdstuk 3 Beleid en regelgeving

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is op 11 september 2021 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld en in werking getreden. Met de NOVI biedt het Rijk een duurzaam toekomstperspectief voor onze leefomgeving. Met ruim 17 miljoen mensen op ruim 41.000 m2 is het zaak goede keuzes te maken ten aanzien van ruimtebeslag, om Nederland over 30 jaar nog steeds een plek te laten zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen de 21 nationale belangen die in de NOVI worden onderscheiden. De belangrijkste keuzes zijn:

  • De inpassing van duurzame energie(opwekking) met oog voor omgevingskwaliteit.
  • Het bieden van ruimte voor een overgang naar een circulaire economie
  • Woningbouw faciliteren in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden.
  • Landgebruik meer in balans laten zijn met natuurlijke systemen.

Het realiseren van deze wensen, het benutten van kansen en het oplossen van knelpunten vraagt om samenwerking tussen overheden. Zowel bij nationale vraagstukken als bij gebiedsgerichte regionale opgaven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0011.png"

In de NOVI worden een viertal prioriteiten benoemd, met de bijbehorende beleidskeuzes. De voor onderhavige wijziging van het omgevingsplan relevante keuzes worden hierna samengevat weergegeven.

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

  • Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. We reserveren voldoende ruimte voor toekomstige waterveiligheidsmaatregelen.
  • We maken de energie-infrastructuur geschikt voor duurzame energiebronnen en reserveren daarvoor ruimte.
  • We passen duurzame energie in met oog voor de kwaliteit van de omgeving en combineren deze zo veel mogelijk met andere functies, zoals zonnepanelen op daken en clustering van windmolens. Voor de inpassing van duurzame energie op land worden regionale energiestrategieën opgesteld.

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

  • De Nederlandse economie verandert van karakter en is in 2050 geheel circulair en de broeikasgasemissies zijn dan met 95% gereduceerd, met 55% reductie als beoogd tussendoel in 2030.
  • We zetten in op optimale (inter)nationale bereikbaarheid van steden en economische kerngebieden in het Stedelijk Netwerk Nederland.
  • Overheden investeren in een aantrekkelijke, gezonde en veilige leefomgeving in steden en regio's en bevorderen een aantrekkelijk vestigingsklimaat.

3. Sterke en gezonde steden en regio's

  • We versterken het Stedelijk Netwerk Nederland door de ontwikkeling van de stedelijke regio's te ondersteunen en te zorgen voor goede onderlinge en externe verbindingen. Verstedelijking koppelen we aan de ontwikkeling van de (ov-) infrastructuur en vindt plaats in de regio's waar er vraag is.
  • Het Rijk hanteert een integrale verstedelijkingsstrategie. Dit is een samenhangende aanpak van wonen, werken, mobiliteit, gezondheid, veiligheid en leefomgevingskwaliteit. Zo kunnen steden zich duurzaam ontwikkelen.
  • Verstedelijking vindt geconcentreerd plaats in de regio. Toe te voegen nieuwe woon- en werklocaties worden zorgvuldig en op efficiënte wijze ingepast met oog voor beschikbare ruimte en mobiliteit. Het woningaanbod in de regio's sluit aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse.
  • We richten de leefomgeving zo in dat deze een actieve, gezonde leefstijl en maatschappelijke participatie bevordert. We verbeteren de luchtkwaliteit, zodat in 2030 wordt voldaan aan de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie.
  • We versterken het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad en verbeteren de aansluiting op het groene gebied buiten de stad. Een natuurinclusieve ontwikkeling van de stedelijke regio's en natuurinclusief bouwen zijn het uitgangspunt.
  • We richten steden en regio's klimaatbestendig in.
  • Het stedelijke mobiliteitssysteem levert een goede bereikbaarheid op. De auto, het ov, fietsen en lopen zijn onderling verknoopt. Het systeem draagt zo bij aan een gezonde leefomgeving en een gezonde leefstijl.
  • Voor gebieden buiten het Stedelijk Netwerk Nederland, die liggen aan de grens van het land en/of waar vraagstukken rond bevolkingsdaling spelen, ontwikkelen de overheden gezamenlijk een integrale gebiedsgerichte aanpak.

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

  • Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief.

Conclusie

Voorliggend plan sluit goed aan bij de uitgangspunten en keuzes die in de NOVI worden beschreven, door te voorzien in duurzaam ruimtegebruik, waarbij het nieuwe programma zorgvuldig wordt ingepast met oog voor wateropgaven, duurzaamheid, mobiliteit en leefomgevingskwaliteit op een braakliggend terrein in het bestaand stedelijk gebied.

3.2 Besluit kwaliteit leefomgeving: instructieregels Rijk

3.2.1 Inleiding

Het Rijk kan met het oog op nationale belangen en die belangen die niet op een doelmatige en doeltreffende wijze door het gemeentebestuur kunnen worden behartigd instructieregels stellen over de uitoefening van taken en bevoegdheden door gemeentebesturen. Bij het wijzigen van het gemeentelijk omgevingsplan – als hier aan de orde – gelden instructieregels als opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Deze instructieregels hebben betrekking op:

Afdeling 5.1 Besluit kwaliteit leefomgeving

  • het waarborgen van de veiligheid (paragraaf 5.1.2);
  • het beschermen van de waterbelangen (paragraaf 5.1.3);
  • het beschermen van de gezondheid en het milieu (paragraaf 5.1.4);
  • het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5);
  • het behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6);
  • het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7);
  • het gebruik van bouwwerken (paragraaf 5.1.7a)
  • het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8);

Afdeling 5.2 Besluit kwaliteit leefomgeving

  • het voorkomen van belemmeringen voor het gebruik en het beheer van de hoofdspoorinfrastructuur en van Rijkswegen;
  • het lozen van industrieel afvalwater op het openbaar vuilwaterriool;
  • het vastleggen van een bebouwingscontour jacht en bebouwingscontour houtkap.

Hierna wordt de strekking van die instructieregels beknopt beschreven, waarna wordt ingegaan op de relevantie voor en toepassing op het beoogde planvoornemen.

3.2.2 Het waarborgen van de veiligheid

Inleiding 

In paragraaf 5.1.2 van het Bkl is voorzien in instructieregels met betrekking tot omgevingsveiligheid. De kern van deze paragraaf is dat bij het wijzigen van het omgevingsplan rekening moet worden gehouden met het belang van het voorkomen en beperken van risico's van branden, rampen en crises (verder: incidenten), het bestrijden van de gevolgen van dergelijke incidenten en de mogelijkheden van personen om zich in veiligheid te brengen wanneer zich een incident voordoet.

Deze instructieregel is opgenomen in artikel 5.2 Bkl en verder geconcretiseerd in een aantal instructieregels die zijn opgenomen in paragraaf 5.1.2 Bkl. Kort samengevat wordt in die instructieregels uitgegaan van een onderscheid in vijf kwetsbare functies: beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. Bij het toelaten van dergelijke kwetsbare functies dient te worden getoetst aan de opgenomen instructieregels, waarbij – net als vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet – onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en groepsrisico vanwege risicobronnen. Andersom zijn deze instructieregels ook relevant bij het toelaten van nieuwe risicobronnen nabij kwetsbare functies.

Toepassing en conclusie

In paragraaf 4.1.2 van deze motivering wordt inhoudelijk ingegaan op dit aspect. Zoals uit die paragraaf blijkt, vormt dit aspect geen belemmering voor het planvoornemen en wordt daarmee voldaan aan deze instructieregels.

3.2.3 Het beschermen van de waterbelangen

Inleiding 

Bij het wijzigen van het omgevingsplan dient rekening te worden gehouden met de gevolgen van die wijziging voor het beheer van watersystemen, volgt uit paragraaf 5.1.3 Bkl. Daarbij worden de opvattingen van de beheerder van het watersysteem betrokken. Verder is in genoemde paragraaf voorzien in instructieregels ten aanzien van primaire waterkeringen, het kustfundament, het rivierbed van en reserveringsgebieden voor grote rivieren en het IJsselmeer.

Toepassing en conclusie

Het planvoornemen is niet van invloed op primaire waterkeringen, het kustfundament, het rivierbed van of reserveringsgebieden voor een grote rivier of het IJsselmeer. In paragraaf 4.6 van deze motivering wordt inhoudelijk ingegaan op de relevante wateraspecten. Zoals uit die paragraaf blijkt, zijn geen waterbelangen in het geding en is daarover ook advies ingewonnen bij het Waterschap Limburg. Daarmee wordt voldaan aan deze instructieregels.

3.2.4 Het beschermen van de gezondheid en het milieu
3.2.4.1 Inleiding

In paragraaf 5.1.4 van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn instructieregels opgenomen ten aanzien van diverse milieuaspecten zoals luchtkwaliteit, geluid, trillingen, bodemkwaliteit en geur. Die aspecten komen hierna achtereenvolgens aan bod.

3.2.4.2 De kwaliteit van de buitenlucht

Inleiding

Wanneer met de wijziging van het omgevingsplan activiteiten worden toegelaten die een toename van de verkeersintensiteit veroorzaken op wegen, vaarwegen of spoorwegen of het activiteiten betreft waarover in het Besluit activiteiten leefomgeving regels zijn gesteld met het oog op het beperken van de verontreiniging van de lucht, dienen de gevolgen voor de kwaliteit van de buitenlucht te worden beschouwd. Wanneer de betreffende activiteiten niet leiden tot een verhoging van de kalendergemiddelde concentratie van stikstofdioxide en fijnstof (PM10) in de buitenlucht van meer dan 1,2 µg/m3 en geen sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 5.53, eerste lid Bkl of wanneer sprake is van een 'standaardgeval' als bedoeld in artikel 5.54 Bkl, draagt de ontwikkeling niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Wanneer sprake is van het mogelijk maken van meerdere activiteiten binnen een bepaalde afstand die gebruik gaan maken van dezelfde ontsluitingsweg binnen een periode van vijf jaar na vaststelling van de wijziging van het omgevingsplan, worden gevolgen cumulatief beschouwd, voor zover die activiteiten afzonderlijk een bijdrage aan de luchtverontreiniging opleveren van 0,1 µg/m3 of meer.

Toepassing en conclusie

Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling en zoals ook blijkt uit de inhoudelijke toets van de gevolgen voor de kwaliteit voor de buitenlucht als opgenomen in paragraaf 4.1.3 draagt de ontwikkeling niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Daarmee wordt voldaan aan deze instructieregels en zijn er op dit punt geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

3.2.4.3 Geluid door activiteiten

Inleiding 

Bij het toelaten van activiteiten – anders dan wonen – die geluid kunnen veroorzaken op geluidgevoelige gebouwen bij het wijzigen van het omgevingsplan, dient rekening te worden gehouden met dat geluid op geluidgevoelige gebouwen en moet erin worden voorzien dat het geluid van die activiteiten op geluidgevoelige gebouwen aanvaardbaar is. Daarvan is sprake wanneer de standaardwaarden als opgenomen in artikel 5.65 Bkl worden overgenomen in het omgevingsplan. Dit betreft standaardwaarden voor toelaatbaar geluid op de gevel van (geprojecteerde) geluidgevoelige gebouwen en locaties voor woonschepen en woonwagens en grenswaarden voor toelaatbaar geluid in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen. Op een bedrijventerrein zouden de standaardwaarden voor toelaatbaar geluid op de gevels van geluidgevoelige gebouwen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,L) en het maximaal geluidniveau (LAmax) eventueel met 5 dB(A) kunnen worden verhoogd, in agrarisch buitengebied kan de standaardwaarde voor toelaatbaar geluid op de gevels van geluidgevoelige gebouwen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,L) juist met 5 dB(A) worden verlaagd. Daarnaast bieden de instructieregels op onderdelen ruimte om andere waarden te hanteren in het plan of om er op een andere wijze in te voorzien dat het geluid door activiteiten op geluidgevoelige gebouwen aanvaardbaar is. Verder zien de instructieregels onder meer op het uitsluiten van bepaalde activiteiten die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken en het uitzonderen van de regels over geluid voor activiteiten op geluidgevoelige gebouwen voor bepaalde activiteiten zoals het geluid van hulpverleningsvoertuigen, gladheidsbestrijdingsvoertuigen en traumahelikopters en menselijk stemgeluid.

Daarnaast zijn er voor enkele specifieke activiteiten ook specifieke instructieregels opgenomen, zoals voor windturbines en windparken, civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen. Deze instructieregels zijn niet relevant voor onderhavige planlocatie en worden daarom niet verder beschreven.

Toepassing en conclusie

Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling, die voorziet in de realisatie van maximaal 26 woningen worden geen activiteiten toegelaten waarop deze instructieregels van toepassing zijn. In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zal in paragraaf 4.1.4 wel worden ingegaan op de te verwachten geluidsbelasting als gevolg van het verkeer dat de nieuwe woningen genereren, net als de geluidsbelasting die is te verwachten vanwege de toe te passen warmtepompen. Zoals uit de betreffende paragraaf blijkt is als gevolg van de beoogde ontwikkeling geen onaanvaardbare geluidhinder te verwachten en vormt dit aspect geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling. Ook volgt uit die paragraaf dat er in de omgeving geen sprake is van activiteiten die onaanvaardbare geluidhinder opleveren of op kunnen leveren voor de nieuwe woningen. Daarmee wordt voldaan aan deze instructieregels.

3.2.4.4 Geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen

Inleiding

Voor zover het geluid van wegen en spoorwegen betreft wordt onderscheid gemaakt tussen wegen en spoorwegen met geluidproductieplafond en zonder geluidproductieplafond. Ook voor industrieterreinen waarop activiteiten worden toegelaten die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken, geldt een systematiek van geluidproductieplafonds. De instructieregels die in het Bkl zijn opgenomen ten aanzien van industrieterreinen met een geluidproductieplafond worden niet verder beschreven in deze motivering, aangezien er in de omgeving van de locatie geen industrieterrein aanwezig is waarop activiteiten worden toegelaten die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken.

De instructieregels voor geluid door wegen en lokale spoorwegen zonder geluidproductieplafonds hebben betrekking op de aanleg of het wijzigen van een gemeenteweg of waterschapsweg, dan wel lokale spoorweg en een wijziging van het gebruik van een lokale spoorweg. In die gevallen dient rekening te worden gehouden met het geluid van die wegen en spoorwegen op geluidgevoelige gebouwen en dient het omgevingsplan erin te voorzien dat dat geluid binnen een geluidsaandachtsgebied aanvaardbaar is. Ook is voorzien in instructieregels aan de hand waarvan moet worden beoordeeld of het toelaten van geluidgevoelige gebouwen in geluidsaandachtsgebied aanvaardbaar is. Deze instructieregels gelden voor zowel geluidaandachtsgebieden langs wegen met als zonder geluidproductieplafond. Hierbij is verder relevant dat de instructieregels enkel gelden voor wegen met een verkeersintensiteit van meer dan 1.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal (kalenderjaargemiddelde) en dat zolang voor een weg nog geen geluidaandachtsgebied is bepaald aan de hand van de basisgeluidemissie, in de Omgevingsregeling is voorzien in overgangsrecht dat inhoudt dat het geluidaandachtsgebied wordt bepaald aan de hand van vaste afstanden tot de (spoor)weg.

Tot slot dient bij het wijzigen van het omgevingsplan ook rekening te worden gehouden met indirecte akoestische effecten. Zo dient bij wijzigingen die een toename van de verkeerintensiteit op een weg of spoorweg veroorzaken te worden onderzocht of die wijziging leidt tot een toename van het geluid op geluidgevoelige gebouwen van 1,5 dB en zo ja, of bijvoorbeeld beperking van die toename door geluidbeperkende maatregelen mogelijk is. Ook is voorzien in instructieregels die gelden voor situaties waarin wijzigingen in een geluidsaandachtsgebied plaatsvinden die gevolgen hebben voor de geluidsoverdracht.

Toepassing en conclusie

Zoals ook blijkt uit de inhoudelijke toets in paragraaf 4.1.4 wordt voldaan aan de standaardwaarde voor de geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen van maximaal 53 dB, zijn er geen indirecte effecten te verwachten in de vorm van een toename van de geluidsbelasting vanwege bestaande wegen (door een toename van verkeer) van 1,5 dB of meer en is ook geen sprake van indirecte akoestische effecten door ingrepen in de geluidsaandachtsgebieden van wegen die gevolgen hebben voor de geluidsoverdracht. Daarmee wordt voldaan aan deze instructieregels en zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling op dit punt.

3.2.4.5 Trillingen

Inleiding

Bij een wijziging van het omgevingsplan dient rekening te worden gehouden met trillingen door activiteiten in trillinggevoelige ruimten van trillinggevoelige gebouwen en dient er in te worden voorzien dat die trillingen in de genoemde ruimten van de genoemde gebouwen aanvaardbaar zijn. Trillinggevoelige ruimten zijn onder meer verblijfsruimten en verblijfsgebieden in gebouwen met een woonfunctie, onderwijsfunctie, gezondheidszorgfunctie met bedgebied of bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied. Ruimten in een gebouw met een industriefunctie vallen er niet onder en de instructieregels gelden niet voor trillinggevoelige ruimten in trillinggevoelige gebouwen die een (voormalige) functionele binding hebben met de activiteit die de trillingen kan veroorzaken.

Toepassing en conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van maximaal 26 woningen met de bijbehorende verkeers- en groenvoorzieningen als beschreven in hoofdstuk 2 van deze motivering. Daarmee maakt het plan geen functies en activiteiten mogelijk die onaanvaardbare trillingen in de omgeving kunnen veroorzaken. In de omgeving van het plangebied vinden ook geen activiteiten plaats die kunnen leiden tot onaanvaardbare trillingen in de nieuwe woningen / woonruimten. Bovendien zijn in hoofdstuk 22 van het omgevingsplan gemeente Brunssum regels opgenomen over het voorkomen van onaanvaardbare trillingen door (nieuwe) activiteiten. Daarmee kan zonder een verdere inhoudelijke toets worden geconcludeerd dat er op dit punt geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

3.2.4.6 Bodemkwaliteit

Inleiding 

In het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn instructieregels opgenomen over de bodemkwaliteit voor bodemgevoelige locaties. Dit zijn locaties waarop bodemgevoelige gebouwen en daarbij behorende aangrenzende, aaneengesloten tuinen en terreinen zijn toegelaten op basis van het omgevingsplan. Dit zijn gebouwen die geheel of gedeeltelijk de bodem raken en waarvoor het aannemelijk is dat er voor meer dan twee uur per dag aaneengesloten mensen aanwezig zullen zijn. De instructieregels gelden ook voor locaties waar woonschepen of woonwagen zijn toegelaten op basis van het omgevingsplan. De strekking van de instructieregels is dat in een omgevingsplan waarden worden opgenomen voor de toelaatbare bodemkwaliteit voor het bouwen van bodemgevoelige gebouwen op bodemgevoelige locaties en dat bij een overschrijding van die waarden sanering plaatsvindt of andere beschermende maatregelen worden getroffen. Bij het bepalen van voornoemde waarden dient rekening te worden gehouden met de interventiewaarden bodemkwaliteit als opgenomen in Bijlage IIA van het Bal, maar er kan ook worden voorzien in hogere waarden. Verder dient in het omgevingsplan te worden voorzien in bepaalde regels voor locaties waarvoor nazorg aan de orde is, zoals het in stand houden en onderhouden c.q. vervangen van na sanering aangebrachte afdeklagen en tijdelijke beschermingsmaatregelen die blootststelling aan een niet weggenomen bron van verontreiniging voorkomen. Vooralsnog is dit alles geborgd in het tijdelijk deel van het omgevingsplan (hoofdstuk 22).

Toepassing en conclusie

Het planvoornemen heeft betrekking op het realiseren van maximaal 26 woningen, welke woningen - behoudens de appartementen op de verdiepingen - op de grond worden gebouwd. Daarmee wordt het bouwen van bodemgevoelige gebouwen op een bodemgevoelige locatie mogelijk gemaakt en is een onderzoek naar de bodemkwaliteit noodzakelijk. Zoals blijkt uit de inhoudelijke toets als opgenomen in paragraaf 4.1.5 wordt voldaan aan de toelaatbare kwaliteit van de bodem. Daarmee wordt voldaan aan deze instructieregels en zijn er op dit punt geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

3.2.4.7 Geur

Inleiding 

In paragraaf 5.1.4 van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn voorts instructieregels opgenomen over het veroorzaken van geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Dit zijn in ieder geval gebouwen of delen van gebouwen met een woonfunctie, onderwijsfunctie, gezondheidszorgfunctie met bedgebied of bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied, alsmede nevengebruiksfuncties van die functies. Het gaat niet alleen om feitelijk bestaande gebouwen, maar ook om gebouwen die op basis van het omgevingsplan zijn toegelaten, maar nog niet zijn gerealiseerd. In het omgevingsplan kunnen verder ook andere gebouwen of locaties als geurgevoelig worden aangewezen, mits in die gebouwen c.q. op die locaties hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen. Ook voor geur geldt dat de aan te houden afstanden of geurnormen (waarden) niet gelden voor geurgevoelige gebouwen die een (voormalige) functionele binding hebben met de geurveroorzakende activiteit. Bij het wijzigen van het omgevingsplan dient rekening te worden gehouden met de geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen en het omgevingsplan dient er in te voorzien dat die geur aanvaardbaar is.

In aanvulling op de hiervoor beschreven 'algemene' instructieregels voor geur, gelden voor enkele specifieke activiteiten aanvullende instructieregels. Het betreft geur vanwege zuiveringstechnische werken, geur door het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf (bijvoorbeeld stallen), geur door andere agrarische activiteiten (bijvoorbeeld de opslag van mest en compost en de opslag van kuilvoer).

Toepassing en conclusie

In de directe omgeving van de planlocatie zijn geen zuiveringstechnische werken of agrarische activiteiten aan de orde waarvoor specifieke instructieregels gelden ten aanzien van geur. Ook zijn geen andere activiteiten in de omgeving toegelaten die tot een onaanvaardbare geurhinder kunnen leiden. Daarmee kan zonder een verdere inhoudelijke toets worden geconcludeerd dat er op dit punt geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling en dat wordt voldaan aan deze instructieregels.

3.2.5 Landschappelijke waarden, stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed
3.2.5.1 Inleiding

In paragraaf 5.1.5 zijn een aantal uiteenlopende instructieregels gebundeld die betrekking hebben op de bescherming van landschappelijke waarden, stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed. Ook de ladder voor duurzame verstedelijking is hier in onder gebracht. Een deel van de instructieregels heeft betrekking op de kustlijn, de Waddenzee en het Waddengebied. Die worden buiten beschouwing gelaten, maar de overige instructieregels komen hierna aan bod.

3.2.5.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Inleiding 

Artikel 5.129g Bkl is van toepassing op stedelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.

Voor zover een wijziging van een omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wordt met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand in het omgevingsplan rekening gehouden met:

  • de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling; en
  • als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied: de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien.

Deze afwegingsladder was voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. In dat kader is ook jurisprudentie gevormd die kan worden toegepast bij de beantwoording van de vraag wanneer een stedelijke ontwikkeling voldoende substantieel is. Voor woningen werd een ondergrens gehanteerd van 12 woningen. Ontwikkelingen van minder dan 12 woningen werden niet gezien als stedelijke ontwikkeling.

Toepassing

Nu de beoogde wijziging van het omgevingsplan betrekking heeft op het toestaan van maximaal 26 woningen (en daarmee meer dan 12 woningen), zal hierna worden voorzien in een onderbouwing aan de hand van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Behoefte
Onderhavig planvoornemen betreft de realisatie van maximaal 26 woningen, waarvan 15 appartementen in een appartementencomplex voorzien van een lift, 5 patiowoningen met alle primaire voorzieningen op de begane grond en 6 rijwoningen. Daarmee zijn 20 van de 26 woningen aan te merken als levensloopbestendig. In de huidige situatie is sprake van een braakliggend terrein en daarvoor was het perceel bebouwd met de voormalige basisschool De Opstap, die in 2017-2018 is gesloopt. Er wordt daarom voorzien in hergebruik van een braakliggend terrein binnen het bestaand stedelijk gebied (inbreiding / herstructurering).

Gelet op de op 21 december 2021 vastgestelde Centrumvisie Brunssum 2020 - 2026 en het bijbehorende uitvoeringsprogramma 2020 - 2026 blijkt dat met name de leeftijdscategorie 20 - 44 jaar binnen Brunssum ondervertegenwoordigd is en dat expats zich met name buiten Brunssum vestigen. Het in die visie opgenomen woningbouwprogramma zet in op de thema's Verjonging, Internationalisering en Verduurzaming. In maar ook rond het centrumgebied wordt ingezet op een groter en breder woningpalet waar voor iedereen iets aangeboden wordt. Daaronder valt bouwen voor de eerder genoemde en ondervertegenwoordigde doelgroep van 20-45 jaar, maar ook voor mensen die dicht bij de voorzieningen in het centrum willen wonen en huisvesting voor expats. Dat betekent dat er woningen gerealiseerd moeten worden die aansluiten bij wensen van die groepen. Gelet op het voorgaande moet het woningbouwprogramma meer in balans gebracht met de ambities en uitgangspunten van de nieuwe centrumvisie in een woningbouwprogramma "Balans" dat specifiek is gericht op het centrumgebied en dat voorziet in:

  • een groei van het aantal woningen in het centrum van aanvankelijk circa 170 naar nu circa 255 woningen;
  • een verandering in het aanbod van circa 90% huurwoningen naar circa 60 % (toename koopwoningen);
  • een verandering in het aanbod van circa 80% goedkope huur naar circa 60% goedkope huur (meer huurwoningen in het hogere segment: middenhuur).

In voornoemd uitvoeringsprogramma is onderhavige locatie expliciet aangewezen voor een transformatie naar wonen en daarmee het schrappen van vestigingsmogelijkheden voor andere functies die de geldende bestemming Gemengd - 2 mogelijk maakt. Dergelijke functies horen juist thuis in het hart van het centrum: het Ei. Ook wordt in het uitvoeringsprogramma expliciet een programma van 27 woningen genoemd. Ook is van belang dat in het geldende bestemmingsplan - als onderdeel van het tijdelijk deel van het Omgevingsplan gemeente Brunssum - reeds een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen waarmee 27 woningen kunnen worden toegestaan. De beoogde 26 woningen zijn ook reeds opgenomen in de Regionale Woningmarktprogrammering van Parkstad Limburg en de Plancapaciteitsmonitor Limburg.

Voor wat betreft de behoefte aan de beoogde woningen is van belang dat uit de op 21 maart 2019 vastgestelde Regionale Woningmarktprogrammering Parkstad Limburg 2019-2022, zoals die luidt na actualisatie van de plannenlijst in 2020, is af te leiden dat in Brunssum Centrum/Noord sprake is van een stabiele vraag naar (levensloopgeschikte) koopappartementen dan wel dat er een extra behoefte is aan dergelijke appartementen, die in navolgende tabel zijn voorzien van respectievelijk een gele dan wel een groene kleurcode. Ook voor grondgebonden woningen geldt dat met uitzondering van de laagste prijsklassen sprake is van een stabiele vraag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0012.png"

Bron: Regionale Woningmarktprogrammering Parkstad Limburg 2019-2022

De Regionale Woningmarktprogrammering Parkstad Limburg 2019-2022 is nog gebaseerd op een woningbehoefte-onderzoek uit 2018, dat weer is gebaseerd op een prognose uit 2017. Begin 2022 is een nieuw woningbehoefte-onderzoek uitgevoerd (Woonbehoefteonderzoek Parkstad Limburg 2022-2032, Stec, 28 januari 2022), waarbij rekening wordt gehouden met een tweetal scenario's, te weten (1) de Progneff 2021 prognose en (2) een migratiescenario, waarbij wordt uitgegaan van het voor de komende 10 jaar doortrekken van de actuele hogere migratie over de afgelopen 5 jaar. Daaruit blijkt dat de prognose Progneff 2021 voor wat betreft de afname van het aantal huishoudens over de periode 2022-2032 kleiner is dan werd aangenomen op basis van de prognose Progneff 2017 (voor heel Parkstad Limburg ca 3.345 ten opzichte van 3.860 tot 3.910).

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0013.png"

Kwalitatieve behoefte 2022 tot 2032 op basis van Stec-doorstroommodel

Kort samengevat is mede als gevolg van de verder doorzettende vergrijzing van de bevolking sprake van een toenemende behoefte aan levensloopbestendige c.q. -geschikte woningen in de vorm van huur- of koopappartementen en nultredenwoningen. Voor grondgebonden koopwoningen geldt dat in beginsel sprake is van een overschot. Ook constateert Stec dat sprake is van een groot en groeiend gat tussen de (betaalbare) sociale huurwoningen en de alsmaar duurdere koopwoningen, hetgeen doorstroming bemoeilijkt. Om die doorstroom weer beter op gang te brengen is behoefte aan woningen gericht op middenhuur, maar ook aan nultredenwoningen/appartementen, koop.

Appartementen en patiowoningen

De voorziene 15 appartementen hebben een omvang (gebruiksvloeroppervlakte) variërend van circa 90 tot 100 m2. Het complex is voorzien van een lift en ook voor het overige aan te merken als levensloopgeschikt (nultredenwoningen). De 5 patiowoningen hebben een volledig woonprogramma op de begane grond, hebben een gebruiksvloeroppervlakte van circa 140 m2 en zijn ook aan te merken als levensloopgeschikt/nultredenwoningen. In het meest recente behoefteonderzoek van Stec als hiervoor aangehaald (2022) is opgenomen dat behoefte is aan levensloopgeschike / nultredenwoningen en -appartementen in alle prijsklasses. Zie daarvoor onderstaande figuur. Daaruit blijkt dat de beoogde koopappartementen en de patiowoningen (koop) voorzien in een actuele behoefte. Daarbij is bovendien ook van belang dat deze woningen reeds zijn opgenomen in de regionale programmering, waarin de balans tussen vraag en aanbod c.q. plancapaciteit wordt bewaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0014.png"

Behoefte product-marktcombinatie: appartementen/nultredenwoningen (levensloopgeschikt), Stec 2022

De rijwoningen

De 6 grondgebonden rijwoningen (koop) hebben een gebruiksvloeroppervlakte van circa 120 tot 135 m2 en zijn niet aan te merken als levensloopgeschikt c.q. nultredenwoning. Daaraan bestaat in beginsel geen behoefte vanwege een overschot aan dergelijke woningen. Zie ook navolgende figuur. Dit betreft echter een beeld over de gehele gemeente. Specifiek ten aanzien van het centrum van Brunssum is van belang dat er in de praktijk wel behoefte bestaat aan moderne nieuwbouwwoningen en dat in die categorie een grotere vraag is dan er aanbod is. In dat kader is ook van belang dat in de gemeentelijke herijking van de woningprogrammering "Balans", als opgenomen in het uitvoeringsprogramma 2020 - 2026, behorende bij de Centrumvisie Brunssum, wordt benadrukt dat beperkte toevoeging van koopwoningen in het centrum nog beperkt mogelijk is en daarin 27 grondgebonden woningen zijn voorzien voor onderhavige locatie. Dat worden er dus maar 11, waarvan slechts 6 niet-levensloopgeschikt. Ook is van belang dat deze 6 woningen al zijn opgenomen in de (dynamische) regionale woningmarktprogrammering op basis waarvan continue wordt gemonitord of de plancapaciteit kwantitatief en kwalitatief aansluit bij de lokale behoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0015.png"

Behoefte product-marktcombinatie: grondgebonden woningen (niet levensloopgeschikt), Stec 2022 


Bestaand stedelijk gebied

Indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die buiten bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd dient uitgebreid te worden gemotiveerd waarom deze ontwikkeling niet mogelijk is binnen bestaand stedelijk gebied.

Het voorliggende plan is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Brunssum. Doordat met het planvoornemen opnieuw invulling wordt gegeven aan een braakliggend terrein is sprake van herstructurering, zoals ook is gewenst blijkens de eerder aangehaalde gemeentelijke visie op het centrum van de gemeente. Het plan sluit dus goed aan bij de uitgangspunten van de ladder: herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied gaat vóór nieuw ruimtebeslag.

Regionale afstemming

Over het beoogde aantal woningen heeft in het kader van de Regionale Woningmarktprogrammering Parkstad Limburg 2019-2022 ook (sub)regionale afstemming plaatsgevonden, nu het plan in de bijbehorende lijst van plannen is opgenomen als onderdeel van het Masterplan Centrum Noord.

Conclusie

Gezien het feit dat de ontwikkeling zowel kwantitatief als kwalitatief inspeelt op de actuele (regionale) behoefte en bijdraagt aan een optimale benutting van de beschikbare ruimte in het bestaand stedelijk gebied wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.5.3 Cultureel erfgoed en werelderfgoed

Inleiding 

Bij een wijziging van het omgevingsplan moet rekening worden gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten en met het oog op het belang van het behoud van dat cultureel erfgoed moet in een omgevingsplan in ieder geval worden voorzien in regels ter bescherming van daarvoor in aanmerking komend cultureel erfgoed, waarbij rekening wordt gehouden met een aantal beginselen:

  • het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van op grond van het omgevingsplan beschermde monumenten en archeologische monumenten;
  • het voorkomen van verplaatsing van op grond van het omgevingsplan beschermde monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend is vereist voor het behoud van die monumenten;
  • het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden;
  • het voorkomen van aantasting van:
    • 1. de omgeving van rijksmonumenten, voorbeschermde rijksmonumenten en monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd, voor zover die monumenten door die aantasting worden ontsierd of beschadigd; en
    • 2. het karakter van in het omgevingsplan beschermde stads- of dorpsgezichten of beschermde cultuurlandschappen door de sloop van bestaande gebouwen, de bouw van nieuwe gebouwen of andere belangrijke veranderingen; en
  • het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.

Daarnaast kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg in een omgevingsplan ook regels worden gesteld over in welke gevallen onderzoek naar de archeologische waarde van een locatie moet worden verricht (bij een bodemverstoring meer dan 100m2), de wijze van het verrichten van opgravingen of archeologische begeleiding van andere activiteiten die tot bodemverstoring leiden.

Toepassing en conclusie

In paragraaf 4.3 van deze motivering is een beschouwing van de cultuurhistorische waarde van de planlocatie en de impact van de beoogde ontwikkeling daarop opgenomen. Daaruit blijkt dat er op dit punt geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Uit diezelfde paragraaf blijkt dat sprake is van een lage archeologische verwachting en dat op dat punt geen verder onderzoek meer nodig is. Gezien het voorgaande is geen sprake van belemmeringen voor het planvoornemen en wordt voldaan aan de instructieregels ten aanzien van cultureel erfgoed.

3.2.6 Het behoud van ruimte voor toekomstige functies

In paragraaf 5.1.6 van het Bkl is voorzien in instructieregels die het behoud van ruimte voor toekomstige ontwikkelingen moeten borgen door te voorkomen dat in de betreffende reserveringszones ontwikkelingen plaatsvinden die die toekomstige ontwikkelingen kunnen belemmeren. Het betreft enkele concrete ontwikkelingen voor specifieke locaties zoals Mainportontwikkeling Rotterdam en de Parallelle Kaagbaan bij Schiphol, maar ook enkele meer algemene ontwikkelingen zoals reserveringsgebieden voor autowegen, autosnelwegen en hoofdspoorwegen en reserveringsgebieden voor (nieuwe) leidingen van nationaal belang. Geen van deze reserveringszones zijn van belang voor onderhavige planlocatie. Deze instructieregels vormen daarom geen belemmering voor het planvoornemen.

3.2.7 De staat en goede werking van infrastructuur en voorzieningen

Inleiding

In paragraaf 5.1.7 van het Bkl zijn enkele instructieregels gebundeld die betrekking hebben op het behoud van de staat en goede werking van infrastructuur en bepaalde voorzieningen. Het betreft voorzieningen in het kader van de landsverdediging en nationale veiligheid (o.a. militaire terreinen, laagvliegroutes voor jachtvliegtuigen, militaire radarinstallaties), grootschalige energieproductieinstallaties , Rijksvaarwegen, Communicatie-, navigatie- en radarapparatuur voor de burgerluchtvaart, landelijke fiets- en wandelroutes en hyperscale datacentra.

Toepassing en conclusie

In het buitengebied van Jabeek, op circa 2,5 kilometer afstand van de planlocatie is een installatie aanwezig (Tommerwegske 1 Jabeek) ten behoeve waarvan in de Omgevingsregeling een gebied is aangegeven waarvoor een maximaal toelaatbare hoogte van bouwwerken geldt, buiten beperkingengebieden van luchthavens. Deze aanwijzing is opgenomen in paragraaf 2.3.6 van de Omgevingsregeling, die betrekking heeft op communicatie-, navigatie- en radarapparatuur voor de burgerluchtvaart en daarbij wordt verwezen naar de instructieregel als opgenomen in artikel 5.161a Bkl. In het tweede en derde lid van dat artikel is bepaald dat het omgevingsplan binnen een dergelijk gebied geen bouwwerken mogelijk mag maken hoger dan bepaald in Bijlage XVa van het Bkl. In die bijlage wordt de installatie in Jabeek (gemeente Beekdaelen) echter niet genoemd. Volgens opgave van Luchtverkeersleiding Nederland betreft het de locatie "VOR/DME Maastricht" die wel in Bijlage XVa van het Bkl is genoemd, maar waarbij als gemeente Maastricht is genoemd in plaats van Beekdaelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0016.png"

Aanduiding gebied waarvoor de maximaal toelaatbare hoogte van bouwwerken geldt, met aanduiding van de ligging van de planlocatie

Voor die installatie geldt dat in het gebied in een straal tussen de 600 en 3.000 meter van de installatie als formule voor de toelaatbare hoogte van bouwwerken ten opzichte van NAP geldt: 86,77m + (0,01746 * afstand tussen straal r (=600 meter van baken) en de planlocatie). Voor deze locatie zou dat dan betekenen: 86,77 + (2000*0,01746) is circa 121 meter boven NAP. De maaiveldhoogte op de locatie varieert van circa 75 tot 81 meter + NAP. Daarmee resteert dan minimaal 121 - 81 = 40 meter aan toegelaten bouwhoogte. Het hoogste voorziene gebouw betreft het appartementencomplex van 4 bouwlagen. Een bouwlaag mag op basis van de bouwregels maximaal 3,4 meter hoog mag zijn. Daarmee komt de maximale bouwhoogte op nog geen 14 meter. Daarmee vormt de installatie dus geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling en wordt voldaan aan de instructieregel.

3.2.8 Het gebruik van bouwwerken

De mogelijkheden om in een omgevingsplan regels te stellen over de te realiseren categorieën woningen zijn opgenomen in paragraaf 5.1.7a van het Bkl, dat bestaat uit één artikel (5.161c). Het kan daarbij gaan om sociale huur- en koopwoningen, geliberaliseerde woningen voor middenhuur en woningen die alleen mogen worden gebouwd in particulier opdrachtgeverschap. Indien regels worden gesteld over de te realiseren woningcategorieën, dan dient daarbij ook een termijn voor instandhouding van die woning in de betreffende categorie opgenomen, waarmee de woning voor die periode beschikbaar blijft voor de betreffende doelgroep.

Het voorgaande is mogelijk, het is op basis van het Bkl niet verplicht het type woning vast te leggen indien de beoogde woningen in de genoemde categorieën vallen. Voor de planlocatie is geen behoefte aan het vastleggen van het type te realiseren woningen en daarmee ontstaat dus geen strijdigheid met deze instructieregel.

3.2.9 het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen

Het enige artikel in paragraaf 5.1.8 van het Bkl, die betrekking heeft op het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen, bepaalt dat voor zover een omgevingsplan voorziet in nieuwe ontwikkelingen met gevolgen voor de inrichting van de openbare buitenruimte, in het omgevingsplan rekening moet worden gehouden met het belang van het bevorderen van de toegankelijkheid van die openbare buitenruimte voor personen met een functiebeperking.

Een deel van de planlocatie zal – na oplevering van de woningen – als openbare buitenruimte gaan dienen. Zoals ook blijkt uit hoofdstuk 2 van deze motivering wordt bij het ontwerp van die buitenruimte rekening gehouden met de toegankelijkheid ervan voor personen met een functiebeperking, door ondanks de hoogteverschillen in het maaiveld naast eventuele trappartijen ook te voorzien in hellingbanen met een hellingspercentage dat nog geschikt is voor gebruik voor mindervaliden. Daarmee wordt ook aan deze instructieregel voldaan.

3.2.10 Instructieregels over de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving

Inleiding

In afdeling 5.2 van het Bkl zijn enkele specifieke instructieregels gebundeld omtrent de aanwijzing van gebieden in relatie tot bepaalde bevoegdheden en het stellen van eisen aan bepaalde industriële lozingen op een vuilwaterriool:

  • géén regels opnemen in het omgevingsplan voor de hoofdspoorweginfrastructuur en wegen in beheer bij het Rijk die het gebruik, de instandhouding, de verbetering of de vernieuwing van die infrastructuur belemmeren (artikel 5.163 Bkl);
  • het aanwijzen in het omgevingsplan van een beperkingengebied waarbinnen een omgevingsvergunningplicht beperkingengebiedactiviteit overeenkomstig het gebied dat door het dagelijks bestuur van een vervoersregio is aangewezen (art.5.164 Bkl);
  • het stellen van eisen aan lozingen van industrieel afvalwater, niet afkomstig uit van een milieubelastende activiteit als aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal (art 5.165 Bkl);
  • het aanwijzen van een bebouwingscontour jacht (art. 5.165a Bkl) en een bebouwingscontour houtkap (art. 5.165b Bkl).

Toepassing en conclusie

Gelet op de aard van de beoogde ontwikkeling en ligging van de planlocatie zijn deze instructieregels niet relevant voor de beoogde wijziging van het omgevingsplan. Voor wat betreft het aanwijzen van de genoemde bebouwingscontouren ligt het voor de hand dit in één keer voor de hele gemeente te regelen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Limburg

Provinciale Staten van Limburg hebben op 1 oktober 2021 de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. Die Omgevingsvisie Limburg richt zich op de langere termijn (2030-2050) en bestaat uit een thematisch deel waarin de provincie haar visie geeft op thema's als Wonen & leefomgeving, Veiligheid en gezondheid en Werklocaties. Daarnaast bestaat de visie uit een gebiedsgericht deel waarin wordt voorzien in een regiovisie voor Noord-, Midden- en Zuid-Limburg.

De provincie onderscheidt in haar nieuwe omgevingsvisie drie hoofdopgaven:

  • Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving in zowel stedelijk c.q. bebouwd gebied als in landelijk gebied
  • Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie (inclusief landbouwtransitie)
  • Klimaatadaptatie en energietransitie

De provincie ziet Limburg in 2050 stevig ingebed in euregionaal verband, via goed verknoopte infrastructuren, door sociale en economische banden én door bestuurlijke samenwerking. Het is er goed leven, leren, wonen en werken, vanwege een goed vestigingsklimaat, de sterke sociale cohesie en de uitstekende omgevingskwaliteiten. Dit met welvaart, welzijn en een gezonde, leefbare en veilige leefomgeving voor alle inwoners. Om dat te bereiken is niet alleen de provincie aan zet, maar ook andere overheden, maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven én inwoners. Samen en ieder vanuit zijn eigen kracht.

Concreet ten aanzien van wonen wordt een passend aanbod van woningen nagestreefd in zowel steden als dorpen. De overgangen tussen bebouwde gebieden en het landelijk gebied zijn optimaal ingericht voor stads(kringloop)landbouw, recreatie, natuur- en landschapsbeleving en klimaatadaptieve voorzieningen.

Het maken van afwegingen omtrent het benutten van ruimte gebeurt aan de hand van de zogenoemde Limburgse principes. Voor zover relevant voor onderhavig planvoornemen gaat het over:

  • het nastreven van een inclusieve, gezonde en veilige samenleving, waarbij de inrichting en ontsluiting van gebieden uitnodigt tot ontmoeten, recreëren en maatschappelijke betrokkenheid.
  • De kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal. Een gebiedsgerichte aanpak is de basis voor samenwerking met andere partijen en initiatiefnemers. Er is dus ruimte voor maatwerk.
  • Meer stad, meer land. We koesteren de variatie in gebieden. Stedelijke functies worden geconcentreerd in compacte steden en dorpen. Landelijke gebieden worden als tegenhanger van de drukkere stedelijke gebieden ontwikkeld.
  • Zorgvuldig omgaan met ruimte en voorraden, zowel onder- als bovengronds. We zetten in op een sociaaleconomische ontwikkeling zonder vraagstukken af te wentelen naar de volgende generaties. In onze afwegingen betrekken we naast de impact op mens, economie en welvaart ook de impact op de omgeving en het milieu. We streven naar functiecombinaties en benutten bestaande functies optimaal.

Wonen en leefomgeving

Een woningaanbod en planvoorraad waarbij vraag en aanbod goed in evenwicht zijn is benoemd als provinciaal belang. Dat evenwicht is nodig op zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. Kortgezegd: voldoende (betaalbare) woningen, op het juiste moment beschikbaar, op de juiste locatie en van de juiste kwaliteit.

De provincie wil het voorgaande graag samen met haar partners realiseren. Het streven is een leefomgeving te (blijven) bieden waar mensen zich prettig voelen en waarin mensen kunnen wonen in een zelf gekozen woning en woonomgeving, die past bij zowel hun mogelijkheden als hun levensfase. Daarbij gaat het niet alleen om de spreekwoordelijke stenen, maar door in samenhang naar woonopgaven te kijken, leggen we op wijk-/buurtniveau de juiste verbindingen tussen sociale en fysieke woonopgaven (wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid) en een duurzame, veilige en gezonde leefomgeving met gevarieerde woonmilieus. Daarmee wil men verdere segregatie voorkomen en ruimtelijk sturen door te prioriteren op inbreiding (herstructurering/ herbestemming), conform de principes van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Toepassing en conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op een woningbouwontwikkeling op een inbreidingslocatie. Door een braakliggend terrein aan de rand van het centrum van de kern Brunssum opnieuw te benutten, wordt opnieuw invulling gegeven aan onbenutte ruimte binnen een stedelijk gebied. Hiermee wordt zorgvuldig en duurzaam omgegaan met de beschikbare ruimte binnen het grondgebied van de gemeente Brunssum. Ook wordt met het planvoornemen tegemoetgekomen aan de lokale, regionaal afgestemde woningbehoefte en wordt voorzien in een openbare ruimte die ruimte biedt voor ontmoeten en recreëren. Gelet op het voorgaande sluit het plan aan bij het provinciaal beleid c.q. is het plan daarmee niet in strijd.

3.4 Omgevingsverordening Limburg: instructieregels provincie

3.4.1 Inleiding

De Provincie Limburg heeft met het oog op provinciale belangen instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg (OvL). Die instructieregels zijn deels gericht aan het Waterschap Limburg en deels aan gemeenten. Niet alle instructieregels zijn relevant voor de beoogde planwijziging voor de locatie Kloosterpark te Brunssum, gelet op de aard van de ontwikkeling en de ligging van het de planlocatie. In navolgende tabel wordt aangegeven welke instructieregels van belang zijn voor de beoogde ontwikkeling c.q. de locatie waarop de ontwikkeling is voorzien. Vervolgens wordt inhoudelijk ingegaan op die relevante instructieregels.

 

Onderwerp   Relevant voor beoogde ontwikkeling?
 
Infrastructuur: reserveringsgebieden provinciale wegen en lokaal spoor (Afdeling 2.1);
 
Nee, gelet op de ligging locatie van de ontwikkeling  
Watersystemen: motiveringsplicht klimaatadaptatie (paragraaf 3.2.3);   Ja
 
Grondwater: waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden (paragraaf 4.2.2);
 
Nee, gelet op de ligging locatie van de ontwikkeling  
Geluid: motiveringsplicht kernkwaliteiten stiltegebieden (Afdeling 6.2);
 
Nee, gelet op de ligging locatie van de ontwikkeling  
Landschappen: motiveringsplicht kernkwaliteiten beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg (Afdeling 7.1) en motiveringsplicht kernkwaliteiten groenblauwe mantel (Afdeling 7.3);
 
Nee, gelet op de ligging locatie van de ontwikkeling  
Natuurgebieden: motiveringsplicht Natuurnetwerk Limburg (paragraaf 8.1.2), motiveringsplicht natuurbeekzones (paragraaf 8.1.3);
 
Nee, gelet op de ligging locatie van de ontwikkeling  
Landbouw: intensieve veehouderijen (paragraaf 10.1.1), geitenhouderijen (paragraaf 10.1.2), glastuinbouw (paragraaf 10.1.3);
 
Nee, gelet op de aard van de ontwikkeling  
Cultureel erfgoed: herbenutting van monumentale en beeldbepalende gebouwen (Afdeling 11.1);
 
Ja  
Wonen: planvoorraad wonen (paragraaf 12.1.1);
 
Ja  
Werken: vestigingsmogelijkheden voor detailhandel (paragraaf 12.1.2), kantoren (paragraaf 12.1.3) en bedrijventerreinen (paragraaf 12.1.4);
 
Nee, gelet op de aard van de ontwikkeling  
Recreëren: vestigingsmogelijkheden vrijetijdseconomie (paragraaf 12.1.5), wonen in recreatieverblijven en huisvesting speciale doelgroepen (paragraaf 12.1.6);   Nee, gelet op de aard van de ontwikkeling  
Huisvesting internationale werknemers (paragraaf 12.1.7);   Nee, gelet op de aard van de ontwikkeling
 
Na-ijlende effecten steenkolenwinning (paragraaf 12.1.8);
 
Ja  
Energie: uitsluitingsgebieden windturbines (Afdeling 13.1), zonnepanelen op daken bedrijfsgebouwen en zonneparken (Afdeling 13.2);   Nee, gelet op de aard van de ontwikkeling  
Beschermingsgebied Einstein Telescope (Afdeling 16.1)   Nee, gelet op de ligging locatie van de ontwikkeling
 
3.4.2 Klimaatadaptatie

Inleiding 

In de motivering bij wijziging van een omgevingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet worden beschreven op welke wijze in het plan rekening wordt gehouden met de risico's en gevolgen van klimaatverandering, welke maatregelen en voorzieningen worden getroffen om de risico's en gevolgen van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Bij die beschrijving wordt gebruik gemaakt van de informatie van gemeentelijke, regionale en landelijke stresstest- en overstromingskaarten en er dient in ieder geval te worden ingegaan op de risico's op wateroverlast, overstroming en droogte.

Toepassing en conclusie

De locatie is gelet op de ligging ten opzichte van beken en rivieren niet gevoelig voor overstromingen. Verder is de locatie niet gevoelig voor wateroverlast, zoals uit onderstaande uitsnede van de kaart wateroverlast uit de Klimaatatlas Parkstad Limburg blijkt. De nabijgelegen Dorpstraat is dat wel. Die straat ligt op een aanzienlijk lager peil dan de planlocatie, waardoor uitbreiding van die overlast naar de planlocatie niet reëel is. Wel is het zaak die overlast in de Dorpsstraat niet te laten toenemen door hemelwater dat binnen de planlocatie valt ook binnen de planlocatie te bergen. Ook is het niet wenselijk dat hemelwater afstroomt richting Kloosterstraat vanuit het plangebied. Er zal daarom worden voorzien in de voldoende capaciteit voor de berging van hemelwater, uitgaande van de gemeentelijke norm van minimaal 50 mm. In paragraaf 4.6 zal hier verder op worden ingegaan en daaruit blijkt dat daaraan wordt voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0017.png"

Uitsnede kaart wateroverlast Klimaatatlas Parkstad Limburg, geraadpleegd 3 mei 2024. Aanduiding planlocatie met de rode pin

Voor wat betreft hitte en droogte geldt dat onderstaande kaart uit de Klimaatatlas van Parkstad Limburg geen knelpunten laat zien in de vorm van grote rode hitte-eilanden. Ook wordt binnen het plangebied voorzien in een aanzienlijk aandeel groen, wat bijdraagt aan het vasthouden van water en het beperken van de omgevingstemperatuur op zonnige dagen. Verder is van belang dat de aangevraagde c.q. vergunde woningen - waarvoor de besluitvorming samen met onderhavige wijziging van het omgevingsplan gecoördineerd wordt c.q. is voorbereid - aan de buitenzijde worden voorzien van licht stucwerk en metselwerk wat de opname van warmte tijdens warme dagen beperkt ten opzichte van donkergekleurde materialen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0018.png"

Uitsnede kaart hittestress Klimaatatlas Parkstad Limburg, geraadpleegd 3 mei 2024. Aanduiding planlocatie met de rode pin

Gezien het voorgaande zijn er geen onaanvaardbare risico's te verwachten in het kader van klimaatadaptief bouwen en ontwikkelen en zijn er op dit punt geen belemmeringen voor het planvoornemen. Daarmee is invulling gegeven aan deze instructieregel. In paragraaf 4.8 wordt overigens nog wat verder ingegaan op de aspecten duurzaamheid en klimaat.

3.4.3 Cultureel erfgoed: herbenutting van monumentale en beeldbepalende gebouwen

Indien een omgevingsplan nieuwe activiteiten toestaat, wordt daarbij de mogelijkheid betrokken die activiteiten onder te brengen in leegstaande monumenten of beeldbepalende gebouwen. Uit de motivering/toelichting moet blijken hoe die afweging is gemaakt.

Toepassing en conclusie

In de omgeving is geen sprake van leegstaande monumentale of beeldbepalende gebouwen waarin het beoogde programma van 26 woningen kan worden ondergebracht. Daarnaast is het wenselijk deze braakliggende locatie binnen het centrum van Brunssum na de sloop van de oude huisvestiging van basisschool De Opstap weer een nieuwe en goede invulling te geven. Overigens wordt elders binnen de gemeente wel werk gemaakt van het vinden van een nieuwe invulling van leegstaande monumentale dan wel beeldbepalende panden, zoals de voormalige Jozefschool, binnen het beschermd stadsgezicht, aan de Wieënweg. Gezien het voorgaande zijn er op dit punt geen belemmeringen voor het planvoornemen en is invulling gegeven aan deze instructieregel.

3.4.4 Wonen: planvoorraad wonen

In de motivering/toelichting bij een omgevingsplan dat nieuwe woningen mogelijk maakt wordt beschreven dat:

  • 4. rekening is gehouden met de hoofdstukken 3 (Limburgse principes en algemene zonering) en 5 (wonen en leefomgeving) van de provinciale omgevingsvisie;
  • 5. sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit op basis van actueel onafhankelijk regionaal behoefteonderzoek;
  • 6. over de behoefte aan realisatie van deze woningen overeenstemming bestaat binnen de regio Zuid-Limburg;
  • 7. het plan is opgenomen in de Plancapaciteitsmonitor Limburg;
  • 8. De realisatie van de woningen beoogd is binnen 5 jaar na vaststelling van het omgevingsplan en dat, als deze termijn niet wordt gehaald, hoe en wanneer de mogelijkheid tot realisatie van deze woningen komt te vervallen.

Het beoogde programma bestaat uit maximaal 26 woningen, waarvan 15 appartementen en 11 grondgebonden woningen. Alle woningen betreffen koopwoningen rond de NHG-grens. Er is een actueel regionaal behoefteonderzoek beschikbaar, uitgevoerd door Stec in 2022 en is de ontwikkeling regionaal afgestemd en opgenomen in de Regionale Woningmarktprogrammering van Parkstad Limburg. Op de behoefte aan de woningen is ook al ingegaan in paragraaf 3.2.5.2 van deze motivering, aan de hand van de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor het plan zijn voorts 27 woningen opgenomen in de Plancapaciteitsmonitor Limburg. Ook in het Uitvoeringsprogramma Centrum Brunssum 2020-2026 “Van visie naar realisatie” zijn voor de planlocatie 27 woningen opgenomen in het woningbouwprogramma 'Naar Balans', dat specifiek ziet op het centrum van Brunssum.

De ontwikkeling wordt gefaciliteerd via deze wijziging van het omgevingsplan met toepassing van de Tijdelijke Alternatieve Maatregel "TAM-IMRO". In het kader van de vóór 2032 af te ronden transitie van het tijdelijk (deel van het) omgevingsplan naar een integraal omgevingsplan 'nieuwe stijl' zal dit TAM-omgevingsplan moeten verwerkt in dat nieuwe omgevingsplan nieuwe stijl. Bij die omzetting zal, indien de ontwikkeling na vijf jaar nog niet is gerealiseerd, de ontwikkeling worden heroverwogen. Dat ligt echter niet in lijn der verwachting gelet op de grote behoefte aan de woningen en de keuze om deze wijziging samen met de benodigde omgevingsvergunning (ruimtelijke bouwactiviteit) gecoördineerd voor te bereiden en in procedure te brengen. Daaruit blijkt het voornemen de ontwikkeling op korte termijn te realiseren.

Gezien het voorgaande zijn er op dit punt geen belemmeringen voor het planvoornemen en is invulling gegeven aan deze instructieregel.

3.4.5 Na-ijlende effecten steenkolenwinning

In enkele gemeenten in Zuid-Limburg dient bij het mogelijk maken van de bouw van nieuwe bouwwerken via een wijziging van het omgevingsplan in de motivering/toelichting te worden beschreven op welke wijze rekening is gehouden met na-ijlende effecten van de voormalige steekolenwinning. Dit geldt ook voor de gemeente Brunssum.

Op 15 december 2016 heeft het Ministerie van Economische Zaken diverse rapporten over 'Na-ijlende gevolgen steenkolenwinning Zuid-Limburg' openbaar gemaakt. Hierin staan mogelijke gevolgen van de voormalige steenkolenmijnbouw beschreven. De mogelijke gevolgen zijn ingedeeld in categorieën (EK) van EK1 (relatief hoge kans van optreden), EK2 (relatief gemiddelde kans) tot EK3 (relatief lage kans). In de eerste twee zones is bij ontwikkelingen een nader onderzoek naar de geotechnische situatie noodzakelijk. Indien dat uit het betreffende onderzoek blijkt, dan zijn technische, stabiliserende maatregelen nodig bij een ontwikkeling. Voor de zone EK3 gelden in principe geen verplichtingen of belemmeringen, maar wordt een nader onderzoek of het inwinnen van advies van een deskundige omtrent de beoogde constructie van bebouwing wel geadviseerd.

De planlocatie is gelegen binnen het concessiegebied van de mijn Emma, nabij de concessiegrens met de mijn Hendrik. Uit de rapportage Na-ijlende gevolgen steenkolenwinning Zuid-Limburg, d.d. 31 augustus 2016, opgesteld door Ingenieurbüro Heitfeld Schetelig GmbH volgt dat binnen het plangebied geen voormalige schachten zijn gelegen en dat er ook geen gebieden zijn aangeduid met één van voornoemde categorieën (EK1-EK2-EK3). Ook laat het kaartmateriaal bij de rapportage geen opwaartse of neerwaartse boringen zien nabij de locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0019.png"

Uitsnede kaartbeeld rapportage IHS 31 augustus 2016, aanduiding planlocatie met rode pin

Wel zijn rond het plangebied enkele zogenoemde 'drempels' ingetekend. Dit zijn ongelijkmatige zettingen die zich tijdens het ontginnen van de steenkool aan het oppervlak hebben afgetekend. Een drempel kan een indicatie geven van de mogelijke (in)stabiliteit in de ondergrond. Er wordt momenteel nog nader onderzoek gedaan naar de relatie tussen (hernieuwde) schadegevallen en de aanwezigheid van deze drempels. Vooralsnog geeft dit echter geen aanleiding af te zien van onderhavig planvoornemen in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0020.png"

Uitsnede kaartbeeld rapportage IHS 31 augustus 2016, aanduiding planlocatie met rode pin

In het verleden is onder het gehele plangebied is gemijnd. Dat betekent dat het maaiveld ten gevolgen van de steenkolenwinning waarschijnlijk gelijkmatig is gedaald. Schade blijkt met name te ontstaan op de overgang tussen ontginningsgebieden en niet-ontgonnen gebied. Er worden daarom geen zodanige risico's op schade aan bebouwing voorzien dat geen sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het kan echter niet volledig worden uitgesloten dat schade kan ontstaan door bodembeweging. Het is daarom raadzaam bij de uitwerking van het bouwplan en de fundering rekening te houden met dit aspect en ten behoeve van de uitwerking daarvan voldoende sonderingen uit te voeren om verschillen in grondstructuur en de diepteligging van draagkrachtige lagen goed in beeld te brengen, hetgeen ook uitvoering krijgt in het kader van de nog in te dienen aanvraag omgevingsvergunning voor de (technische) bouwactiviteit.

Verder is van belang dat ten zuiden van het plangebied de zogenoemde Feldbissbreuk loopt, een geologische breuk, die in onderstaande afbeelding als bruine streep nog net zichtbaar is. Momenteel is meetbaar dat de bodem ten zuiden van de breuk een opwaartse beweging maakt als gevolg van stijgend mijnwater. Ten noorden van de breuk is de bodembeweging nagenoeg nihil. Indien de differentiële zettingen zich op een relatief korte afstand kunnen manifesteren zou er schade aan bebouwing kunnen optreden. Daarom is er een potentieel invloedsgebied rondom de Feldbissbreuk aangewezen waar deze ontoelaatbare zettingsverschillen kunnen optreden. Dat gebied is in blauw aangegeven in navolgende afbeelding. Het plangebied is gelegen binnen het potentiële invloedsgebied, maar ten noorden van de breuk, in welk gebied de bodembeweging gezien het voorgaande dus nagenoeg nihil is. Ook voor dit punt geldt dat het raadzaam is extra sonderingen uit te voeren, hetgeen invulling zal krijgen in het kader van de nog in te dienen aanvraag omgevingsvergunning voor de (technische) bouwactiviteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0021.png"

Aanduiding Feldbissbreuk en invloedsgebied, aanduiding planlocatie met rode pin

Gezien het voorgaande zijn er op dit punt geen belemmeringen voor het planvoornemen en is invulling gegeven aan deze instructieregel.

3.5 Regionaal beleid

3.5.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg

In deze regionale structuurvisie, die op 11 oktober 2016 is vastgesteld door de raad van Brunssum, hebben de Zuid-Limburgse gemeenten onderlinge afspraken gemaakt over de wijze waarop de transformatie van de woningvoorraad in Zuid-Limburg gestalte dient te krijgen. De woningmarkt in Zuid-Limburg heeft te maken met een kwantitatieve én kwalitatieve mismatch: er zijn ten tijde van vaststellen van de structuurvisie te veel woningen en het woningaanbod sluit niet meer aan op de op dat moment voorziene toekomstige vraag. Daarom worden er afspraken gemaakt over een gezamenlijke aanpak.

In de visie wordt op hoofdlijnen de gewenste kwaliteitsslag beschreven die nodig is om het aanbod beter aan te laten sluiten op de vraag. De belangrijkste conclusies hierbij zijn, dat de grootste problemen thans optreden in het particulier bezit en dat er naar verhouding meer huurwoningen gewenst zijn. Kansrijke doelgroepen zijn onder meer jongeren, ouderen en zorgbehoevenden.

Het belangrijkste uitgangspunt daarbij is evenwel dat de woningvoorraad in omvang niet meer mag groeien, dit om te voorkomen dat de leegstand toeneemt. Leegstand leidt tot verloedering en ook tot waardedaling. Dit basisprincipe leidt ertoe dat nieuwe toevoegingen aan de woningvoorraad zullen moeten worden gecompenseerd, hetzij met sloop, hetzij met het schrappen van harde bouwtitels, hetzij met een financiële bijdrage (waarmee sloop kan worden gefinancierd).

Voor iedere gemeente wordt daarom aan de hand van actuele demografische gegevens en leegstandscijfers een transformatieopgave afgesproken, zijnde de kwantitatieve koers die de gemeente dient te varen. Die kwantitatieve koers moet worden beschouwd als richtinggevend wat betreft het maken van beleidsmatige keuzes en niet als een harde slooptaakstelling. De transformatieopgave wordt tweejaarlijks herijkt. Gemeenten worden verplicht een woningbouwprogrammering op te stellen welke is geënt op zowel de kwalitatieve en kwantitatieve woonopgaven.

In de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg staat de transformatieopgave per gemeente centraal in de ontwikkeling van de woningvoorraad. Om de gewenste kwantitatieve omvang van de woningvoorraad te bepalen wordt de transformatieopgave per gemeente uit de Woonmonitor gebruikt als de kwantitatieve koersbepalende opgave om te komen tot een gezonde woningmarkt met voldoende marktspanning. De transformatieopgave wordt bepaald door de combinatie van de leegstand in de woningvoorraad (minus een gezonde frictieleegstand van 2%) en de huishoudensontwikkeling. De transformatieopgave die per gemeente tweejaarlijks wordt vastgesteld, is een koersbepalende opgave voor de ontwikkeling van de woningvoorraad en is beleidsneutraal. Het betreft daarmee geen afdwingbare bouw- of sloopopgave.

Aan de structuurvisie liggen drie onderzoeken ten grondslag. Het betreft de onderzoeken 'Woonmilieus in Zuid-Limburg' (Companen), 'Woonmilieu Zuid-Limburg fase 2' (Atrivé) en het 'Regionaal afwegingskader wonen Maastricht-Heuvelland' (Stec-groep). De onderzoeken hebben geleid tot de volgende algemene inzichten:

Woonmilieus:

Er zijn drie milieus in deze woonregio: stedelijk, suburbaan en landelijk:

  • stedelijk milieu: meer vraag dan aanbod, opletten voor gevolgen rest van de gemeente/regio;
  • suburbaan milieu: meer aanbod dan vraag, sterk verdunnen (met name in de particuliere voorraad), inzetten op kwaliteit en transformatie;
  • landelijk milieu: in evenwicht, maar leegstand op de loer, inzetten op verbetering/vernieuwing.

Kansen:

  • Kansen liggen in goedkope huur (onder liberalisatiegrens) en middeldure huur;
  • kansen in extramuralisering/wonen met zorg (met name bestaand vastgoed interessant);
  • kansen voor bijzondere exclusieve woonvormen, zoals wonen op het water, collectief particulier opdrachtgeverschap en wonen in een kerk of kasteel. Het risico op ontwrichting van de reguliere woningmarkt is hier relatief klein);
  • kansen in studentenhuisvesting.

Afspraken:

In de regio zijn de volgende afspraken gemaakt:

  • Schrappen van programma dat geen toegevoegde waarde meer heeft;
  • transformatieopgave tweejaarlijks vaststellen per gemeente;
  • herinvulling waardevol bestaand vastgoed (zoals monumenten) heeft prioriteit;
  • compensatie verplicht bij nieuwe initiatieven (in deze volgorde):
    • 1. slopen;
    • 2. financiële compensatieregeling;
    • 3. gemeente neemt sloopverplichting over en voert deze uit binnen de raadstermijn;
    • 4. schrappen bestaande plancapaciteit: 1 nieuwe woning tegen 4 bestaande woningen (bij monumenten 1 op 1).

Toepassing en conclusie

Met het planvoornemen worden 26 woningen gerealiseerd in het bestaand bebouwd gebied in een stedelijk milieu. Zoals uit de onderbouwing als opgenomen in paragraaf 3.2.5.2 blijkt, wordt met het planvoornemen zowel kwalitatief en kwantitatief voorzien in de behoefte en heeft ook subregionaal afstemming plaatsgevonden nu deze aantallen (nog steeds) in de regionale woningmarktprogrammering zijn opgenomen. Daarmee wordt voldaan aan de beleidsafspraken die zijn gemaakt de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.

Voor nieuwe initiatieven geldt dat de toename van woningen ingevolge de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg in beginsel dient te worden gecompenseerd conform de daarin beschreven compensatiesystematiek. Op dit punt is echter van belang dat op 19 januari 2021 de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' is vastgesteld door de gemeenteraad van Brunssum, net als door de gemeenteraden van de overige Zuid-Limburgse gemeenten. In navolgende paragraaf 3.5.2 wordt ingegaan op deze beleidsregel en daaruit blijkt kortgezegd dat geen compensatie noodzakelijk is.

Daarmee past het planvoornemen binnen de kaders van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.

3.5.2 Beleidsregel ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021

De beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' is door de gemeenteraad van Brunssum vastgesteld op 19 januari 2021.

Op grond van deze nieuwe beleidsregel hoeven 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd (door middel van sloop of een financiële bijdrage). Of sprake is van een goed woningbouwplan wordt bepaald aan de hand van drie criteria:

  • Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde;
  • Het plan is planologisch aanvaardbaar;
  • Het plan is (sub)regionaal afgestemd.

Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde

Voor dit criterium geldt als ruimtelijk uitgangspunt dat een inbreiding boven een uitbreiding gaat. Daarnaast beschikt een plan over een maatschappelijke meerwaarde, als het plan bijvoorbeeld aantoonbaar bijdraagt aan de verbetering van de leefbaarheid in centra en kernen, wanneer sprake is van herstructurering of vervangingsbouw, of als bestaand waardevol vastgoed wordt hergebruikt middels passende woningbouw. Verder is het van belang dat een plan voorziet in de lokale woonbehoefte.

Met deze ontwikkeling krijgt de sinds enkele jaren braakliggende locatie weer een nieuwe invulling nadat het voormalige schoolgebouw en de gymzaal van basisschool De Opstap is gesloopt. Het opnieuw invullen van deze locatie met onder meer ook een aanzienlijk aandeel openbaar groen draagt bij aan een verbetering van de leefbaarheid. Ook het wegnemen van onbenutte plancapaciteit voor andere functies op deze locatie draagt indirect bij aan een verbetering van de leefbaarheid, omdat daarmee een bijdrage wordt geleverd aan de gewenste clustering van dergelijke functies in het centrumgebied. Zoals in voorgaande paragrafen reeds is onderbouwd wordt ook voorzien in de lokale woonbehoefte. Het beoogde plan heeft daarmee een maatschappelijke meerwaarde.

Het plan is planologisch aanvaardbaar

In dit verband dient de beoogde ontwikkeling te voldoen aan de systematiek van de 'Ladder van duurzame verstedelijking' (zie paragraaf 3.2.5.2). Dit betekent dat een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering bevat waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Zoals reeds aangegeven in paragraaf 3.2.5.2 is onderhavig planvoornemen aan te merken als een nieuwe 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Uit de in die paragraaf opgenomen motivering blijkt dat met onderhavig planvoornemen invulling wordt gegeven aan de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte. Ook voor het overige blijkt uit voorliggende motivering dat wordt voorzien in een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en dat het plan daarmee planologisch aanvaardbaar is.

Het plan is (sub)regionaal afgestemd

Tenslotte geldt als derde criterium dat een (sub)regionale afstemming dient plaats te vinden waarmee het plan aan de Regionale Woningmarktprogrammering wordt toegevoegd. Ook daaraan wordt voldaan nu de ontwikkeling reeds is opgenomen in de Woningmarktprogrammering.

Conclusie

Gezien het voorgaan voldoet onderhavig planvoornemen aan de voornoemde drie criteria: maatschappelijke meerwaarde, planologisch aanvaardbaar en (sub)regionale afstemming. Daarmee valt onderhavig planvoornemen aan te merken als een 'goed woningbouwplan' en is geen compensatie nodig.

3.6 Gemeentelijk beleid

3.6.1 Structuurvisie Brunssum

In de door de gemeenteraad op 2 november 2009 vastgestelde Structuurvisie staat hoe de gemeente tot het jaar 2025 om zal gaan met toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, zoals wonen, ondernemen, wijkvoorzieningen, verkeer en recreëren. Deze visie vormt de richtlijn voor alle toekomstige bestemmingsplannen en afwijkingsmogelijkheden.

In de Structuurvisie geeft de gemeente aan welke maatregelen zij zal gaan nemen om de negatieve effecten die gepaard gaan met vergrijzing en ontgroening zoveel mogelijk te beperken. Deze demografische ontwikkelingen hebben namelijk grote gevolgen voor de woningvoorraad, economie en het voorzieningenniveau. Voornoemde maatregelen zijn met name gericht op het behouden en versterken van het woon- en leefklimaat binnen de verschillende wijken van Brunssum en het versterken van ‘schone’ werkgelegenheid, waarbij goede bereikbaarheid en aansluiting op de regionale infrastructuur van groot belang is.

De Structuurvisie is voorts opgebouwd uit de 5 thema's: Wonen, Werken, Voorzieningen, Recreatie/natuur/milieu en Verkeer. Hiervan zijn is het thema Wonen het meest van belang voor de beoogde ontwikkeling.

Wonen

De beleidsambities zijn met name gericht op het behouden en versterken van de gemeente als onderscheidende, kwalitatief goede woonplek. Brunssum moet ook in 2025, mede in het licht van de veranderende demografische omstandigheden, niet alleen een aantrekkelijke woongemeente zijn, maar ook een gemeente waar goed geleefd kan worden. Ontwikkelingen binnen de woningvoorraad, de werkgelegenheid, de voorzieningen, de sociaal-maatschappelijke structuur, de ruimtelijke structuur, de recreatie en het verkeer dienen met elkaar bij te dragen aan het bereiken van het noodzakelijke en toekomstbestendige woon- en leefklimaat. De Kloosterstraat is expliciet genoemd als woningbouwlocatie waarvoor de gemeente zich wil inzetten, omdat ten tijde van het vaststellen van de structuurvisie al werd voorzien dat de school de locatie zou verlaten in verband met de realisatie van de Brede School aan de Prins Bernhardstraat en het gebouw zou worden gesloopt. In de structuurvisie wordt uitgegaan van grondgebonden woningen.

Toepassing en conclusie

Het planvoornemen draagt bij aan de leefbaarheid binnen de gemeente Brunssum en voorziet in de gewenste woningbouw als reeds voorzien in de structuurvisie uit 2009. Door nu opnieuw invulling te geven aan een nog braakliggend terrein wordt een positieve bijdrage geleverd aan de ruimtelijke structuur ter plaatse. De Structuurvisie Brunssum 2025 levert geen belemmeringen op voor onderhavig planvoornemen, integendeel zelfs, het planvoornemen draagt op een positieve wijze bij aan de uitgangspunten en beleidsambities zoals genoemd in de Structuurvisie Brunssum 2025.

3.6.2 Masterplan Brunssum Centrum

De gemeente Brunssum heeft in 2008 het Masterplan Brunssum Centrum vastgesteld. Hierin is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie neergelegd voor het centrum van Brunssum. Het doel van het masterplan 'Bruisend Brunssum' is om door middel van herstructurering en herontwikkeling tot een opwaardering van het centrum te komen. In het masterplan wordt een twaalftal deelgebieden onderscheiden waar een ontwikkeling wordt voorzien. Eén van die deelgebieden betreft onderhavige ontwikkellocatie aan de Kloosterstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0022.png"

Kaart met aanduiding deelprojecten, onderhavige locatie is aangeduid met het cijfer 4

In het masterplan wordt nog uitgegaan van een invulling met maximaal 27 grondgebonden woningen en ondergrondse parkeervoorzieningen. Gelet op die beoogde invulling is in het geldende bestemmingsplan "Centrum" (als onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan) ook al voorzien in een wijzigingsbevoegdheid.

Toepassing en conclusie

De beoogde ontwikkeling sluit nog altijd aan bij de in 2008 in het Masterplan beoogde herinvulling van deze locatie met woningbouw. Wat niet meer geheel aansluit bij het Masterplan is het type woningbouw. Naast 11 grondgebonden woningen wordt namelijk voorzien in 15 appartementen en ook zal niet worden voorzien in ondergronds parkeren. Zoals uit deze motivering blijkt sluit het gewijzigde programma met deels appartementen wel aan bij de huidige kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan woningen, zoals blijkt uit paragraaf 3.2.5.2 van deze motivering. Ook is daarbij van belang dat de ontwikkeling moet worden bezien in het kader van de herijking van de woningbouwprogrammering voor het centrum en directe omgeving als opgenomen in het Uitvoeringsprogramma voor het centrum, als aangehaald in voornoemde paragraaf 3.2.5.2. Hoewel het programma op onderdelen afwijkt van hetgeen in 2008 voor deze locatie werd voorzien, wordt wel invulling gegeven aan de destijds benoemde opgave: het opnieuw invulling geven aan deze vrijkomende locatie met woningbouw. Voor wat betreft het type woningen geldt dat anno 2024 de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte is gewijzigd en dat onderhavige ontwikkeling aansluit bij die behoefte. Daarmee sluit de beoogde ontwikkeling goed aan op de uitgangspunten van het Masterplan en wordt vanuit het oogpunt van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties juist beter aangesloten bij de behoefte anno 2024 dan in 2008 kon worden voorzien.

3.6.3 Regionale en lokale Woonvisie 2023 - 2028, gemeente Brunssum

Op 11 juli 2023 heeft de gemeenteraad de nieuwe woonvisie vastgesteld. Net als de vorige woonvisie betreft het een visie die een regionaal deel bevat (niveau Parkstad Limburg), maar ook voorziet in een lokale invulling op gemeentelijk niveau. De Woonvisie heeft als oogmerk (motto): “Kansrijk wonen voor iedereen, nu en in de toekomst”. Dit is verwerkt in 3 strategieën, die ieder zijn uitgewerkt op regionaal en lokaal niveau. Kwaliteit en vernieuwing staan daarbij centraal en er is - meer dan voorheen - de samenhang met andere beleidsvelden zoals leefbaarheid, zorg en duurzaamheid belicht.

De Woonvisie gaat uit van 3 strategieën, die zijn uitgewerkt in een regionale visie en de lokale uitwerking:

  • 1. Kansrijk wonen
  • 2. Kansrijke woonomgeving
  • 3. Nu en in de toekomst

Anders dan voorheen gaat de behoefte aan herstructurering niet meer uit van een de krimpgedachte, maar van de behoefte aan vernieuwing en kwaliteit. Daarbij is het vertrekpunt dat iedereen die in Parkstad c.q. Brunssum wil wonen een passende woning moet kunnen vinden. Dat vraagt om een woningmarkt die evenwicht biedt tussen vraag en aanbod, zowel kwantitatief als kwalitatief.

Zoals uit eerdere paragrafen blijkt is er naar de meest recente inzichten voor Brunssum behoefte aan het beoogde programma van 15 levensloopbestendige appartementen, 5 levensloopgeschikte patiowoningen en 6 grondgebonden gezinswoningen onder de NHG-grens, zoals gemotiveerd aan de hand van de ladder voor duurzame verstedelijking in paragraaf 3.2.5.2 van deze motivering. Onderhavig planvoornemen past daarmee goed binnen de actuele regionale en gemeentelijke woonvisie.

3.6.4 Ambitiedocument Duurzame Ontwikkeling Brunssum Centrum

Op 21 december 2021 heeft de gemeenteraad van Brunssum als uitwerking van de pijler 'verduurzaming' onder de Centrumvisie voor Brunssum het Ambitiedocument Duurzame Ontwikkeling Brunssum Centrum vastgesteld. De beoogde vernieuwing van het centrum is immers een unieke kans om tot een (meer) duurzaam en circulair stadshart te komen. Toekomstbestendige en duurzame gebouwen en een duurzame openbare ruimte, meervoudig en efficiënt ruimtegebruik, een aantrekkelijk en gezond woon- en leefklimaat vormen daarvoor de basis, net als een vernieuwd economisch perspectief.

Het ambitiedocument gaat achtereenvolgens in op duurzame energie, groen, water en circulariteit en benoemd vervolgens een aantal concrete ambities op deze aspecten:

  • Optimaal benutten van daken, bijvoorbeeld als 'groen uitzicht' voor omliggende, hoger gelegen woningen in combinatie met kansen voor biodiversiteit, maar ook voor het opwekken van duurzame energie op daken waarop een uitzicht is.
  • Groene en functionele gevels die bijvoorbeeld bijdragen aan het voorkomen dan wel beperken van hittestress en belevingswaarde kunnen toevoegen.
  • Door middel van het toevoegen van groen en/of water in de openbare ruimte de beleving van het gebied verbeteren en meer gelegenheid bieden voor ontmoeten.
  • Door onder meer isolatie en toepassing van duurzame energie meer energiezuinigheid bewerkstelligen.
  • Een circulaire economie als uitgangspunt voor de centrumvisie, door onder meer toepassing van herbruikbare materialen, ketensamenwerkingen van bedrijven (op lokaal niveau), etc.

Het planvoornemen heeft betrekking op een nieuwe duurzame invulling van een braakliggend terrein binnen het centrum van Brunssum. In het verleden was het terrein grotendeels bebouwd en verhard. De als onderdeel van het plan voorziene openbare ruimte bestaat voor een aanzienlijk aandeel uit groen, zoals ook blijkt uit de inrichtingstekening die in paragraaf 2.1 van deze motivering is opgenomen. In die openbare ruimte wordt ook voorzien in voldoende bergingscapaciteit voor hemelwater. Deels zal waterberging zichtbaar plaatsvinden in wadi's, deels zal dat ondergronds gebeuren. In het groen zal ook worden voorzien in (natuurlijke) speelgelegenheid en in de aanleg van paden met onder meer een knuppelbrug over de wadi, waardoor belevingswaarde en gelegenheid voor ontmoeten wordt toegevoegd, ook voor omliggende bestaande woningen. Ook de bij de grondgebonden woningen voorziene Delftse stoepjes kunnen bijdragen aan 'ontmoeten'.

Er zal niet worden voorzien in groene daken. Voor wat betreft het appartementencomplex geldt dat dit ten aanzien van omliggende bebouwing geen meerwaarde biedt, nu het dak niet zichtbaar is voor omliggende gebouwen. Bovendien is het dak nodig voor het plaatsen en goed kunnen onderhouden van de te plaatsen zonnepanelen en technische installaties. Voor wat betreft duurzame energie is van belang dat extra zonnepanelen worden geplaatst om in combinatie met en beperking van de energiebehoefte het primair fossiel energiegebruik te beperken tot minder dan 10%. Ook zal niet worden voorzien in groene gevels, maar is wel voorzien in een ruim aandeel groen binnen het plangebied. Voor wat betreft hittestress c.q. het beperken daarvan is - naast het ruime aandeel groen binnen het plangebied - wel bewust gekozen voor licht stucwerk en metselwerk in plaats van donkere kleuren.

Gezien het voorgaande wordt conform het ambitiedocument voorzien in toekomstbestendige en duurzame gebouwen en een duurzame openbare ruimte, efficiënt ruimtegebruik door herinvulling van een braakliggende locatie in het centrum en een aantrekkelijk en gezond woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 4 Gevolgen voor de fysieke leefomgeving

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Inleiding

In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is van belang de gevolgen van de beoogde ontwikkeling voor de fysieke leefomgeving te beoordelen. Daarbij zijn de gevolgen van het planvoornemen voor de omgeving relevant, maar ook de invloed van die omgeving op (de locatie van) de beoogde ontwikkeling. Die aspecten komen hierna aan de orde. Voor een belangrijk deel van deze aspecten geldt dat instructieregels vanuit het Rijk en/of provincie aan de orde zijn aan de hand waarvan die beoordeling dient plaats te vinden. Deze instructieregels zijn reeds beschreven in Hoofdstuk 3 van deze motivering, hierna vindt de inhoudelijk toetsing plaats. Ook wordt ingegaan op andere aspecten waarvoor geen instructieregels zijn gesteld door het Rijk of de provincie maar die wel van belang zijn voor de beoordeling of de beoogde wijziging van het omgevingsplan voorziet in een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.1.2 Omgevingsveiligheid

De voorziene woningen zijn aan te merken als kwetsbare gebouwen, er worden geen mogelijkheden geboden voor het realiseren van zeer kwetsbare gebouwen.

In de directe omgeving zijn géén risicobronnen gelegen volgens het Register Externe Veiligheid. Op grotere afstand (>900 meter) vinden wel milieubelastende activiteiten met externe veiligheidsrisico's plaats (o.a. een ammoniakkoelinstallatie aan de Molenvaart en opslag van gevaarlijke stoffen aan de Boschstraat), maar voor deze risicobronnen geldt dat de contouren van het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden met betrekking tot het groepsrisico de planlocatie niet overlappen. De meest nabijgelegen gasleiding waarop de instructieregels van toepassing zijn ligt op circa 1 kilometer ten zuiden van de locatie. Daarmee ligt de locatie ook buiten de aandachtsgebieden behorende bij die leiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0023.png"

Uitsnede kaartbeeld Register Externe Veiligheid via de Atlas Leefomgeving met aanduiding planlocatie met de blauwe pin

 

De Buitenring Parkstad Limburg (N300) maakt geen onderdeel uit van het Basisnet, maar er vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over die weg. Daarbij gaat het voornamelijk om bevoorrading van tankstations en transport van categorieën LF1, LF2 en GF3. De bijbehorende invloedsgebieden bedragen 45 meter voor LF1 en LF2 en 355 meter voor GF3. Daarom is de N300, die is gelegen op circa 900 meter afstand van de locatie, niet van invloed op de planlocatie.

Daarnaast is het zwembad De Bronspot nog relevant. Dit zwembad ligt direct ten zuiden van de locatie. Vooralsnog maakt het zwembad gebruik van natriumhypochloriet ('chloor'). Daarvoor gelden formeel geen plaatsgebonden risicocontouren, maar zo'n opslag kent wel een invloedsgebied (1% letaal) dat volgens de 'Leidraad risico-inventarisatie gevaarlijke stoffen' een zone van 90 meter vanaf de opslag beslaat. Die zone overlapt de locatie gedeeltelijk. Het zwembad zal medio 2025 echter worden gerenoveerd, waarbij zal worden overgestapt op een ander wijze van waterbehandeling, zonder 'chloor' (zoutelektrolyse), waardoor de risico's die samenhangen met de chlooropslag komen te vervallen.

Voor zover deze renovatie niet (op korte termijn) plaatsvindt is van belang dat de te realiseren woningen 'reguliere' woningen betreffen, waarmee wordt bedoeld dat de woningen niet zijn aan te merken als zeer kwetsbare gebouwen, waardoor mag worden uitgegaan van een goede zelfredzaamheid van de bewoners. De woningen zijn zowel via de voorzijde als de achterzijde te verlaten, waardoor altijd in twee richtingen kan worden gevlucht en daarbij is van belang dat de voorzijde van de risicobron af is gekeerd en waardoor ook in de juiste richting (van de bron af) kan worden gevlucht, mocht dat nodig zijn. Daarnaast is het wenselijk de ventilatie van de woningen centraal kan worden uitgeschakeld, waarin ook wordt voorzien. Daarmee worden de gevolgen van een incident met chloor bij het zwembad zoveel mogelijk voorkomen dan wel beperkt en is geen sprake van onacceptabele risico's.

Voor het overige gelden voor de planlocatie geen aandachtspunten vanuit het oogpunt van omgevingsveiligheid, zoals overstromingsrisico's of risico's op natuurbranden.

Conclusie

Gezien het voorgaande vorm het aspect omgevingsveiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan en bestaat geen aanleiding ten behoeve van de wijziging van het omgevingsplan nader onderzoek te doen.

4.1.3 Kwaliteit van de buitenlucht

De beoogde wijziging van het omgevingsplan voorziet in het mogelijk maken maximaal 26 woningen op de locatie aan de Kloosterstraat. Aangezien het gaat om niet meer dan 1.500 woningen, is sprake van een 'standaardgeval' dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en is voor de beoogde planwijziging geen verder onderzoek naar de gevolgen van die wijziging voor de kwaliteit van de buitenlucht nodig.

Verder is van belang ten aanzien van de kwaliteit van de buitenlucht, uitgaande van kaartmateriaal van het RIVM over 2022 (jaargemiddelde) als beschikbaar via de Atlas Leefomgeving ten tijde van het opstellen van deze rapportage, de volgende cijfers beschikbaar zijn over de luchtkwaliteit binnen het plangebied:

  • fijnstof (PM2,5) : circa 8,2 µg/m3 (norm is 25, WHO-advieswaarde 2021 is 5);
  • fijnstof (PM10) : circa 15,1 µg/m3 (norm is 40, WHO-advieswaarde 2021 is 15);
  • stikstofdioxide (NO2) : circa 11,5 µg/m3 (norm is 40, WHO-advieswaarde 2021 is 10).

Gezien voorgaande cijfers voldoet de kwaliteit aan de normen (EU-grenswaarden, tevens vastgelegd als omgevingswaarden in paragraaf 2.2.1.1 Bkl), maar niet aan de door de World Health Organisation (WHO) geadviseerde norm. Daarbij wordt volledigheidshalve opgemerkt dat de advieswaardes door de WHO eind 2021 zijn aangescherpt (PM2,5 was 10 µg/m3, PM10 was 20 µg/m3 en NO2 was 40 µg/m3). Aan de tot voor kort geadviseerde waarden wordt dus wel voldaan. De concentraties laten ook al enkele jaren een daling zien. Daarnaast wordt in het kader van het Schone Lucht Akkoord in Nederland gewerkt aan de ambitie om de luchtkwaliteit permanent te verbeteren. Daarbij wordt een gezondheidswinst van 50% in 2030 nagestreefd, ten opzichte van de situatie in 2016. Een verdere verslechtering van de kwaliteit van de buitenlucht ligt daarom niet in lijn der verwachtingen.

Conclusie

Zoals uit het voorgaande blijkt, draagt het planvoornemen niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging en is voor de beoogde planwijziging geen verder onderzoek naar de gevolgen van die wijziging voor de kwaliteit van de buitenlucht nodig.

4.1.4 Geluid

Geluid door activiteiten - invloed planvoornemen op de omgeving

Het planvoornemen bestaat uit het mogelijk maken van 26 woningen / woonruimten. Voor geluid vanwege woningen gelden geen instructieregels, zoals reeds is aangegeven in paragraaf 3.2.4.3 van deze motivering. Toch wordt dit aspect in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties beschouwd. Relevant zijn geluid vanwege het verkeer dat de nieuwe woningen genereren. Dit aspect komt hierna aan de orde in samenhang met wegverkeerslawaai. Daarnaast is van belang dat de woningen voor de koeling en verwarming worden voorzien van warmtepompen. Naar de geluidsbelasting van die pompen op de nieuwe en omliggende bestaande woningen is onderzoek verricht. Daarbij is zowel de geluidsbelasting van iedere pomp op zichzelf getoetst aan het Besluit bouwwerken leefomgeving als de aanvaardbaarheid van de cumulatieve geluidsbelasting van alle warmtepompen samen.

Uit dit door Aelmans uitgevoerde onderzoek d.d. 18 november 2024, met kenmerk ROM230095.001.001.002/JME, dat als Bijlage 1 is toegevoegd aan deze motivering, blijkt dat de alle warmtepompen afzonderlijk voldoen aan het bepaalde in de Besluit bouwwerken leefomgeving. Voor de grondgebonden woningen betekent dit dat de geluidsbelasting van de buitenunits van de warmtepompen op de perceelsgrens met een naastgelegen perceel met een woonfunctie maximaal 40 dB bedraagt. Voor het appartementencomplex betekent dit dat de geluidsbelasting van buitenunits van de warmtepompen op te openen ramen en deuren van niet-gemeenschappelijke ruimten van het gebouw niet meer bedraagt dan 40 dB.

Voor wat betreft de cumulatieve belasting van alle buitenunits van de warmtepompen samen blijkt uit de rapportage van Aelmans dat de cumulatieve geluidsbelasting op diezelfde beoordelingspunten beneden de 40 dB blijft. Daarmee kan worden gesteld dat wordt voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat geen maatregelen noodzakelijk zijn om de geluidsbelasting te reduceren tot een aanvaardbaar niveau.

Geluid door activiteiten - invloed omgeving op het planvoornemen

Het planlocatie wordt hoofdzakelijk omgeven door gebouwen en gronden met een woonfunctie, met uitzondering van de kerk en zwembad de Bronspot. Van de kerk hoeft redelijkerwijs geen onaanvaardbare geluidhinder te worden verwacht. Uitgaande van de nog altijd veel gebruikte uitgave Bedrijven en milieuzonering geldt voor kerkgebouwen een richtafstand van 30 meter voor geluid ten opzichte van een rustig woongebied en 10 meter ten opzichte van een gemengd gebied zoals hier aan de orde. De afstand tussen het kerkgebouw en de grondgebonden woningen bedraagt meer dan 30 meter. De afstand tussen het kerkgebouw en het appartementencomplex bedraagt circa 25 meter. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter. Verder is in het omgevingsplan gemeente Brunssum voorzien in een (tijdelijke) regeling voor geluid door activiteiten in hoofdstuk 22 (de zogenoemde bruidsschat). Daarmee wordt er in voorzien dat geluid door activiteiten op de planlocatie aanvaardbaar is en blijft. Die regels komen grotendeels overeen met de tot 1 januari 2024 geldende regels uit het Activiteitenbesluit. Daarbij is ook van belang dat de locatie in het verleden een invulling heeft gehad met geluidgevoelig gebouwen (onderwijsgebouwen) en de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen nog altijd mogelijk is op basis van het geldende bestemmingsplan / omgevingsplan, op kortere afstand van de kerk dan de beoogde nieuwe woningen. Daarmee wordt - voor zover al aan de orde - de geluidruimte van de kerk niet ingeperkt. Voor zover sprake is van het luiden van klokken dat niet is gereguleerd (oproepen tot gebed / de mis) geldt dat dit zodanig beperkt voorkomt (hooguit enkele malen per week en dan kortdurend) dat dit niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder.

Voor wat betreft het zwembad De Bronspot geldt dat voor zwembaden uitgaande van voornoemde VNG-brochure een richtafstand geldt van 50 meter ten opzichte van rustige woongebieden en 30 meter ten opzichte van een gemengd gebied zoals hier aan de orde. De afstand van het zwembad tot het appartementencomplex bedraagt meer dan 50 meter, de afstand tot de patiowoningen circa 40 meter. De afstand tot de rijwoningen bedraagt circa 20 meter.

In de huidige situatie zijn er op het dak dan wel aan de gevel van zwembad de Bronspot, of anderszins nabij de grens tussen de planlocatie en het zwembad geen technische installaties aanwezig die geluid veroorzaken. Ook is geen sprake van een buitenruimte waar activiteiten plaatsvinden die geluid veroorzaken (ligweide, parkeren, terras, etc). Ook voor het zwembad geldt dat in het omgevingsplan gemeente Brunssum is voorzien in een (tijdelijke) regeling voor geluid door activiteiten in hoofdstuk 22 (de zogenoemde bruidsschat). Daarmee wordt er in voorzien dat geluid door activiteiten op de planlocatie aanvaardbaar is en blijft. Die regels komen grotendeels overeen met de tot 1 januari 2024 geldende regels uit het Activiteitenbesluit. Daarbij is ook van belang dat de locatie in het verleden een invulling heeft gehad met geluidgevoelig gebouwen (onderwijsgebouwen) en de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen nog altijd mogelijk is op basis van het geldende bestemmingsplan / omgevingsplan, op kortere afstand van het zwembad dan de nieuwe woningen. Daarmee wordt - voor zover al aan de orde - de geluidruimte van het zwembad niet ingeperkt.

Geluid door wegen

Door Aelmans is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidbelasting van omliggende wegen met een verkeersintensiteit van meer dan 1.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal (kalenderjaargemiddelde) op de gevels van de nieuwe woningen te kunnen bepalen. Aangezien voor de omliggende wegen nog geen geluidaandachtsgebieden zijn bepaald aan de hand van de basisgeluidemissie, is op basis van het overgangsrecht uitgegaan van wegen binnen de vaste afstanden die zijn genoemd in de Omgevingsregeling. Uit dit onderzoek d.d. 18 november 2024, met kenmerk ROM230095.001.001.R1/JME, dat als Bijlage 2 bij deze motivering is gevoegd, blijkt dat op geen van de beoordelingspunten op de gevels van de nieuwe woningen de standaardwaarde van 53 dB wordt overschreden. Om die reden hoeft ook de gecumuleerde geluidsbelasting en de gezamenlijke geluidsbelasting niet te worden bepaald.

Het aantal te verwachten verkeersbewegingen op de nieuw te realiseren erftoegangsweg op de planlocatie zal gelet op de ligging en het doel van die weg (geen doorgaand verkeer, enkel bestemmingsverkeer / ontsluiting van aangrenzende percelen) kalenderjaargemiddeld niet meer dan 1.000 bedragen. Uitgaande van de berekende verkeersgeneratie (zie paragraaf 2.1.3) van minimaal 152 en maximaal 173 bewegingen per etmaal weekdaggemiddeld, leidt dit redelijkerwijs ook niet tot overschrijdingen van de standaardwaarde van 53 dB. Ook leidt dit aantal bewegingen ook niet tot een toename van de geluidsbelasting van gevels van geluidgevoelige gebouwen van meer dan 1,5 dB. Tot slot heeft het planvoornemen ook geen gevolgen voor de geluidsoverdacht binnen het geluidsaandachtsgebied van omliggende wegen, zoals bijvoorbeeld het vervallen geluidwerende voorzieningen.

Gezamenlijk geluid door wegen en warmtepompen

Uit de door Aelmans uitgevoerde en hiervoor beschreven onderzoeken blijkt dat de standaardwaarden voor de geluidsbelasting van wegen op de gevels niet worden overschreden en dat de warmtepompen zowel afzonderlijk als gezamenlijk voldoen aan de geluidsbelasting van maximaal 40 dB op de beoordelingspunten als genoemd in het Besluit bouwwerk leefomgeving voor de pompen afzonderlijk. Volledigheidshalve is in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties ook het gezamenlijk geluid bepaald van het wegverkeerslawaai en de warmtepompen samen, in de rapportage die als Bijlage 1 is toegevoegd aan deze motivering. Daaruit blijkt dat het gezamenlijk geluid niet boven de 53 dB uitkomt. Uitgaande van de op grond van het Besluit bouwwerken leefomgeving benodigde minimale karakteristieke gevelwering van 20 dB wordt dan al voldaan aan een binnenniveau van 33 dB en kan daarmee worden gesteld dat wordt voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Conclusie

Gezien het voorgaande zijn er ten aanzien van geluid geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

4.1.5 Bodemkwaliteit

Aangezien de beoogde ontwikkeling betrekking heeft op het bouwen van bodemgevoelige gebouwen op een bodemgevoelige locatie is een onderzoek nodig om aan te tonen dat wordt voldaan aan de interventiewaarden voor bodemkwaliteit als opgenomen in Bijlage IIA van het besluit activiteiten leefomgeving.

Binnen het plangebied zijn een aantal verschillende onderzoeken uitgevoerd. Door Royal Haskoning DHV is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (d.d. 3 maart 2016, kenmerk T&PBE5002-101-100R001F01), dat als Bijlage 3 bij deze motivering is gevoegd. Vervolgens is in 2021 door Antea ter actualisatie van de eerdere rapportage een verkennend onderzoek uitgevoerd (d.d. 10 november 2021, kenmerk 0471850.100) dat als Bijlage 4 bij deze motivering is gevoegd. Uit de onderzoeken blijkt kortgezegd dat er geen belemmeringen zijn voor het beoogde gebruik voor wonen. Er is daarom geen aanleiding gezien ten behoeve van deze wijziging van het omgevingsplan opnieuw een verkennend bodemonderzoek uit te voeren. Wel is een nieuw vooronderzoek NEN5725 uitgevoerd, gelet op de als gevolg van de invoering van de Omgevingswet gewijzigde kaders. Deze rapportage van Aelmans d.d. 8 mei 2024, kenmerk AMV232271.003/ROE bevestigt dat geen aanleiding bestaat aanvullend onderzoek te verrichten.

Conclusie

Gezien het voorgaande zijn er ten aanzien van de bodemkwaliteit geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

4.2 Gezondheid

Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling, de conclusies van voorgaande paragrafen en de afstand tot milieubelastende activiteiten en drukke wegen in de omgeving zijn redelijkerwijs geen onaanvaardbare gevolgen voor de gezondheid te verwachten. Vanuit het oogpunt van een positieve gezondheid kan nog worden opgemerkt dat de bereikbaarheid van de locatie goed is voor voetgangers en fietsers, maar ook met het openbaar vervoer. Verder is van belang dat de woningen op korte afstand van de centrumvoorzieningen zijn gesitueerd, wat het laten staan van de auto en het te voet of met de fiets bereiken van die voorzieningen stimuleert. Tot slot zal worden voorzien in een aanzienlijk aandeel openbaar groen binnen het plangebied, wat bijdraagt aan bewegen en ontmoeten.

Conclusie

Gezien het voorgaande zijn er vanuit het oogpunt van gezondheid en een gezonde leefomgeving geen bijzondere aandachtspunten of belemmeringen.

4.3 Cultureel erfgoed

Zoals uit paragraaf 3.2.5.3 van deze motivering blijkt dient bij een wijziging van het omgevingsplan ook rekening te worden gehouden met cultuurhistorische waarden, waaronder ook begrepen archeologische waarden en werelderfgoed van uitzonderlijke universele waarde.

Cultuurhistorische waarden

Gelet op de informatie als weergegeven op de provinciale cultuurhistorische waardenkaart en gelet op de aard, omvang en ligging van de locatie is daarbij van belang dat de locatie (deels) is gelegen binnen een historische dorpskern (zie zwarte arcering). Daarbij is wel aangegeven dat de wegenstructuur en het bebouwingspatroon sterk zijn veranderd (rode vlak), waardoor de historische structuren en patronen nauwelijks meer herkenbaar zijn. De Kloosterstraat is aangeduid als een weg die van voor 1810 dateert, terwijl de Dorpsstraat is aangeduid als een weg die dateert uit de middeleeuwen of nog van voor die tijd. De beoogde ontwikkeling heeft echter geen invloed op dat wegenpatroon. Verder ligt er aan de overzijde van de Kloosterstraat nog een Rijksmonument, de Sint Gregoriuskerk. Het planvoornemen heeft echter ook geen gevolgen voor die kerk. Tot slot is ook geen sprake van werelderfgoed van uitzonderlijke universele waarde in of nabij de planlocatie waarmee rekening moet worden gehouden en is de locatie ook gelegen buiten het beschermd gezicht Mijnkoloniën (lichtbruine vlak).

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0024.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Provincie Limburg met aanduiding van de ligging van de locatie met de zwarte marker.

Archeologische waarden

Voor wat betreft archeologie geldt dat aan de locatie deels een hoge en deels een middelhoge verwachtingswaarde is toegekend op de gemeentelijke beleidskaart. Ten behoeve van de sloop van de voormalige basisschool is in 2017 reeds een archeologisch bureauonderzoek (BO) en inventariserend veldonderzoek (IVO-O) uitgevoerd door Transect (d.d. 28 februari 2017, kenmerk 17010042, bijgevoegd als Bijlage 6). Uit het onderzoek volgt dat de bodemopbouw op de planlocatie reeds vóór de sloop grotendeels was verstoord. Op basis van het onderzoek is de archeologische verwachting voor de locatie bijgesteld naar laag. Er is daarom geen vervolgonderzoek nodig. Wel dient op basis van de Erfgoedwet rekening te worden gehouden met toevalsvondsten.

Verder is het wenselijk twee weken voor aanvang van bodemingrepen dieper dan 40 cm beneden maaiveld melding te doen van die werkzaamheden bij de regioarcheoloog. Dat gebeurt vooralsnog per mail, op basis van aan te verlenen vergunningen te verbinden voorschriften. Indien er sporen of vondsten worden aangetroffen waarvan vermoed wordt dat het om archeologische resten gaat, is het conform de Erfgoedwet (§ 5.4) verplicht om dit onmiddellijk te melden. Dit dient te gebeuren bij de regioarcheoloog én de gemeentelijk projectleider. Tegelijkertijd moeten de werkzaamheden ter plekke onmiddellijk gestaakt worden, totdat de gemeente toestemming geeft om deze werkzaamheden voort te zetten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0025.png"

Uitsnede gemeentelijke archeologische beleidskaart met aanduiding van de ligging van de locatie met de rode marker

Conclusie

Gezien het voorgaande zijn er ten aanzien van cultureel erfgoed geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

4.4 Stedenbouw & landschap

De locatie heeft geen bijzondere stedenbouwkundige of landschappelijke waarde. In het verleden was de locatie grotendeels bebouwd en verhard, waarbij het schoolgebouw was gesitueerd in het zuidelijk deel van het plangebied. Dit gebouw bestond uit één bouwlaag, met enkele plaatselijke verhogingen van het dak. In het noordelijk deel van het plangebied was een gymzaal aanwezig met een hoogte die vergelijkbaar is met twee bouwlagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0026.png"

Situatie in 2015. Bron: Slagboom en Peeters

In de nieuwe situatie is de bebouwde en verharde oppervlakte minder dan voorheen het geval was. Zoals uit de beschrijving van het planvoornemen in hoofdstuk 2 van deze motivering wordt voorzien in grondgebonden woningen in het zuidelijk deel van het plangebied, in de vorm van 6 rijwoningen bestaande uit maximaal 2 bouwlagen met een kap en 5 patiowoningen bestaande uit één bouwlaag en een tweede bouwlaag van een beperkte diepte. Waar voorheen het schoolgebouw nagenoeg in de westelijke perceelsgrens en in de oostelijke perceelsgrens was gesitueerd en dat deel van het plangebied grotendeels was bebouwd, is de afstand van de woningen tot die perceelsgrenzen in de nieuwe situatie een stuk groter en is de bebouwde oppervlakte aanzienlijk kleiner. In het noordelijk deel lag de gymzaal in het verleden nabij de oostelijke perceelsgrens, waar ook het appartementencomplex is voorzien. Hoewel de footprint van het gebouw anders is dan die van de gymzaal in het verleden , komt de bebouwde oppervlakte wel aardig overeen.

De voorziene bouwmassa's passen voor wat betreft situering en afmetingen goed in de omgeving en er wordt gelet op de voorziene hoogtes en de afstand tot omliggende woningen en woongebouwen ook geen onaanvaardbare windhinder of schaduwvorming voor c.q. beperking van daglichttoetreding in omliggende woningen of tuinen verwacht.

Gezien het voorgaande zijn er ten aanzien van stedenbouw en landschap geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

4.5 Natuur

Natuur – gebiedsbescherming

Hoewel het bevoegd gezag ten aanzien van Natura 2000-activiteiten niet bij de gemeente ligt, maar bij de provincie (Gedeputeerde Staten) en in het Bal is voorzien in zowel een specifieke zorgplicht als een vergunningplicht voor Natura 2000-activiteiten, is dit aspect ook van belang in het kader van de afweging of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0027.png"

Ligging Natura 2000-gebieden ten opzichte van de planlocatie, die is aangeduid met een rode marker

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied of een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN. De meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden zijn de Brunssummerheide, de Teverener Heide en het Geleenbeekdal. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit daarom een extern effect. Externe effecten door licht, trilling en geluid als gevolg van het planvoornemen zijn, gezien de afstand tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden Brunssummerheide (>1,8 km), Teverener Heide (> 3 km) en het Geleenbeekdal (> 5 km) redelijkerwijs uit te sluiten.

Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie op voor stikfstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden zijn vanwege de omvang van de voorgenomen plannen en de afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden op voorhand niet uit te sluiten. Vervolgonderzoek in het kader van de gebiedsbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van stikstof wordt noodzakelijk geacht.

Onderzoek: Aerius-berekening

Door Pouderoyen Tonnaer is aan de hand van de Aerius Calculator onderzocht tot welke stikstofdepositie de voorgenomen ontwikkeling leidt, zowel in de aanleg-/realisatiefase als in de gebruiksfase. De resultaten daarvan zijn opgenomen in de Notitie beoordeling stikstof d.d. 28 oktober 2024 die als Bijlage 7 is opgenomen bij deze motivering. Daaruit blijkt dat zowel de berekeningen voor de aanleg-/realisatiefase als voor de gebruiksfase dat de stikstofdepositie op beschermde, voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet groter is dan 0,00 mol/hectare/jaar. Daarmee kunnen ook significant negatieve gevolgen voor die gebieden als gevolg van stikstofdepositie worden uitgesloten.

Conclusie gebiedsbescherming

Gezien het voorgaande zijn er ten aanzien van de gevolgen voor beschermde Natura 2000-gebieden geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

Natuur - soortenbescherming

Ook het bevoegd gezag ten aanzien van flora- en fauna-activiteiten ligt niet bij de gemeente, maar bij de provincie (Gedeputeerde Staten). Ook op dit punt is in het Bal voorzien in zowel een specifieke zorgplicht als diverse vergunningplichten voor flora- en fauna-activiteiten. Toch is dit aspect ook van belang in het kader van de afweging of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Van belang is of de beoogde ontwikkeling gevolgen heeft voor beschermde soorten en hun nesten, foerageerplaatsen, voortplantingsplaatsen en rustplaatsen. Daarbij dient het volgende te worden beoordeeld:

  • zijn er aanwijzingen voor de aanwezigheid van dier(- en/of planten)soorten op de locatie waar de activiteit wordt verricht of in de directe nabijheid daarvan, die zijn genoemd in:
    • 1. bijlage I Vogelrichtlijn;
    • 2. geregeld in Nederland voorkomende trekvogelsoorten
    • 3. bijlage II, IV en V Habitatrichtlijn
    • 4. bijlage IX Bal of rode lijsten

plus belangrijke leefgebieden of natuurlijke habitats waar de genoemde dieren/planten leven.

  • als deze aanwijzingen er zijn: kan er worden vastgesteld of op voorhand op grond van objectieve gegevens nadelige gevolgen kunnen worden uitgesloten voor dieren van die soorten, hun nesten, hun foerageerplaatsen, hun voortplantingsplaatsen, hun rustplaatsen en hun eieren, of voor planten van die soorten;
  • als die gevolgen niet kunnen worden uitgesloten: ga na welke gevolgen de activiteit kan hebben voor dieren van die soorten, hun nesten, hun foerageerplaatsen, hun voortplantingsplaatsen, hun rustplaatsen en hun eieren, of voor planten van die soorten;
  • tref passende preventieve maatregelen om die nadelige gevolgen te voorkomen;
  • ga tijdens en na het verrichten van de activiteit na of de getroffen maatregelen de beoogde effecten hebben; en
  • staak het verrichten van de activiteit als de nadelige gevolgen toch niet worden voorkomen, of, als staken van de activiteit redelijkerwijs niet meer mogelijk is, passende herstelmaatregelen worden getroffen.

Dit komt overeen met de specifieke zorgplicht als opgenomen in artikel 11.27 van het Bal.

Onderzoek: quickscan flora en fauna

Gezien het voorgaande is onderzocht of het planvoornemen nadelige gevolgen kan hebben voor beschermde soorten en hun nesten, foerageerplaatsen, voortplantingsplaatsen en rustplaatsen. De quickscan, als uitgevoerd door Aelmans (d.d. 26 april 2024, kenmerk N230538) is als Bijlage 8 bij deze motivering gevoegd.

Een aantal jaren geleden (2021) is op het perceel ook een quickscan is uitgevoerd en in die rapportage is geconcludeerd dat het perceel mogelijk geschikt is als leefgebied voor de Teunisbloempijlstaart (vlinder). Daarom is destijds (2021) ook aanvullend onderzoek verricht naar de aanwezigheid van die soort, maar is de soort niet aangetroffen.

Aangezien die rapporten meer dan 3 jaar oud zijn ten tijde van de vaststelling van de voorliggende wijziging van het omgevingsplan is het hiervoor aangehaald onderzoek van Aelmans uitgevoerd. Gelet op de resultaten van de onderzoeken uit 2021 is in het nieuwe onderzoek extra aandacht besteed aan de mogelijke aanwezigheid van de Teunisbloempijlstaart. Die vlinder komt voornamelijk voor op open plekken in vochtige bossen, bosranden en op warme open plaatsen. De soort overwintert als pop in een strooisellaag. De waardplanten van de soort zijn het wilgenroosje, de teunisbloem, bastaardwederik en kattenstaart. Op de onderzoekslocatie zijn ten tijde van het veldbezoek in 2024 restanten van de teunisbloem waargenomen. Gelet op de resultaten van de eerdere onderzoeken en het feit dat de situatie op het perceel nagenoeg ongewijzigd is gebleven sinds de eerdere onderzoeken, is het voorkomen van de soort op de planlocatie onwaarschijnlijk. Daarbij is ook van belang dat een geschikte strooisellaag op de onderzoekslocatie ontbreekt. De aanwezige strooisellaag is dun en is gelegen op een locatie nabij een toegangshek dat gezien het afval en de menselijke sporen (graffiti) op het terrein regelmatig gebruikt wordt. Daarom wordt de aanwezigheid van de teunisbloempijlstaart uitgesloten op de onderzoekslocatie.

Voor het overige blijkt uit het onderzoek kort samengevat dat negatieve gevolgen voor beschermde soorten en hun nesten, foerageerplaatsen, voortplantingsplaatsen en rustplaatsen kunnen worden uitgesloten, met uitzondering van gevolgen voor verblijfplaatsen van boombewonende vleermuissoorten, indien bomen worden gekapt. In een aantal bomen zijn namelijk holtes geconstateerd, waarvoor op basis van de quickscan niet kan worden beoordeeld of ze geschikt zijn voor verblijf van vleermuizen.

Aanvullend onderzoek: inspectie boomholtes

Gezien de resultaten van de quickscan zijn de geconstateerde holtes in enkele bomen door EQO Ecologie nader onderzocht. Daarbij is beoordeeld of die holtes geschikt zijn voor boombewonende vleermuizen of andere beschermde soorten. Het resultaat is de rapportage d.d. 5 juli 2024 die als Bijlage 9 bij deze motivering is gevoegd. Deze bomen staan allemaal in het noordoostelijk deel van het plangebied. Het betreft een tweetal bomen direct langs de perceelsgrens en een rij van 4 esdoorns langs de voormalige toegang van het schoolterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.TAMKLOOSTERPARK-ON01_0028.png"

Aanduiding situering van de nader onderzochte bomen

Een deel van de holtes bleek onvoldoende diep en is daarom niet geschikt als verblijfplaats. De diepere holtes zijn onderzocht met endoscoop (boomcamera). De meeste gaten bleken niet naar boven ingerot en daarmee al ongeschikt voor vleermuizen. In geen van de holtes zijn aanwijzingen gevonden dat de holtes zijn of worden gebruikt door beschermde soorten. Daarmee kunnen ook negatieve gevolgen als gevolg van een mogelijke kap van deze bomen worden uitgesloten en is vervolgonderzoek niet nodig.

Overigens is het uitgangspunt dat deze bomen zoveel mogelijk behouden blijven, maar mocht kap noodzakelijk zijn voor de herinrichting van het terrein, dan heeft dat in ieder geval geen negatieve gevolgen voor beschermde soorten en hun nesten, foerageerplaatsen, voortplantingsplaatsen en rustplaatsen.

Conclusie soortenbescherming

Gezien het voorgaande vormt dit aspect geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

4.6 Waterparagraaf

4.6.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is het perceel nagenoeg onbebouwd en onverhard. Op het perceel C6316 zijn verharde parkeerplaatsen aanwezig, maar in dit deel van het plangebied worden geen ontwikkelingen voorzien. Het perceel wordt enkel betrokken in deze wijziging van het omgevingsplan om voor dat perceel geen 'reststrook' met de bestemming Gemengd - 2 over te houden. Ook zijn binnen het plangebied of in de directe nabijheid daarvan geen oppervlaktewateren of waterstaatswerken aanwezig, die in beheer zijn bij het Waterschap Limburg dan wel bij de gemeente Brunssum.

4.6.2 Toetsingspunten Waterschap LImburg

Uitgangspunten van het Waterschap Limburg met betrekking tot het waterbeheer in relatie tot ruimtelijke plannen zijn:

  • Nagaan of het plangebied nodig is voor de wateropgave van omliggende gebieden. Doorgaans zijn lagergelegen gebiedsdelen daarvoor het meest geschikt. Zorgen dat geen logische waterstructuren worden geblokkeerd.
  • Reserveer circa 10% van het plangebied voor water.
  • Houdt rekening met hoogteverschillen in plangebied en omgeving. Voorkom wateroverlast en erosie door afstromend water vanuit de omgeving naar het plangebied en andersom.
  • Voer bodem- en infiltratieonderzoek uit en bepaa de grondwaterstand als input voor het ontwerpen van het hemelwatersysteem. Denk ook aan bodemverontreinigingen.
  • Pas de voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit toe: schoonhouden, scheiden, zuiveren.
  • Pas de voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit toe. hergebruik water, vasthouden in de bodem (infiltratie), tijdelijk bergen, afvoeren naar oppervlaktewater, afvoeren naar gemengd of DWA-riool.
  • Pas de voorkeurstabel afkoppelen toe. Verantwoorde systeemkeuze conform voorkeurstabel; maatwerk per situatie. Bij voorkeur toepassen van bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen. Bij diepte-infiltratie gelden zeer strenge randvoorwaarden; liever geen diepte-infiltratie toepassen.
  • Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op 80 mm per twee uur ten zuiden van Sittard, met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur. Voldoende opvangcapaciteit en een duurzame leegloop realiseren.
  • Beheer en onderhoud regelen. Denk aan bereikbaarheid, controlemogelijkheid, verantwoordelijkheid.
4.6.3 Gemeentelijke uitgangspunten omgang hemelwater

Met betrekking tot de omgang met afstromend hemelwater van daken en terreinverharding ligt de verantwoordelijkheid primair bij de initiatiefnemer. Het hemelwater dat binnen het plangebied valt dient binnen de grenzen van het gebied verwerkt te worden. Voor (toekomstige) privé percelen ligt deze verantwoordelijkheid primair bij de (toekomstige) eigenaar/gebruiker. Daarbij wordt de onderstaande voorkeursvolgorde gehanteerd:

  • hergebruiken;
  • bergen en infiltreren in de bodem of aanleg van groene daken (in beide gevallen voldoen aan bergingseis);
  • noodoverstort op oppervlaktewater of op gemeentelijk rioolstelsel vanuit berging / infiltratie-voorziening;
  • lozen naar oppervlaktewater;
  • geknepen lozen op de riolering.

Pas wanneer uit onderzoek blijkt dat verwerking van hemelwater binnen het plangebied redelijkerwijs niet mogelijk is mag het hemelwater worden aangesloten op de riolering. Hierbij dient de initiatiefnemer het overtollig hemelwater altijd gescheiden aan te bieden. In deze situatie wordt minimaal toegezien op een hydrologisch neutrale inpassing van de ontwikkelingen. Voor nieuwbouw en nieuwe verharding wordt minimaal een stand-still situatie aangehouden. Het aangekoppeld verhard oppervlak op de riolering mag zeker niet groter worden.

Bij de watertoets dient gerekend te worden met de navolgende eisen:

  • Ontwerpbui bij (directe) lozing op oppervlakte water (eis Waterschap Limburg): Berging / infiltratie eis T=100 (gemiddeld klimaatscenario 2050), zijnde 80 mm in 2 uur.
  • Ontwerpbui bij overige ontwikkelingen: Berging / infiltratie eis T=25 (gemiddeld klimaatscenario 2050), zijnde 50 mm in 2 uur.
  • Het regenwater van de ontwerpbui dient binnen 24 uur door het systeem verwerkt te zijn. Wanneer de leeglooptijd van 24 uur wordt overschreden dient een tweede ontwerpbui geborgen te kunnen worden in het systeem inclusief het restant van de eerste bui.
  • Er mag geen (grondwater) overlast ontstaan richting omliggende percelen.
  • Aan de berekeningen ligt een doorlatendheidsonderzoek (k-waarde bepaling) van de bodem ten grondslag.
  • Voor de nazuivering van hemelwater dient een bodempassage toegepast te worden dan wel mogen er geen uitlogende materialen toegepast worden.
  • Vrijkomend vuilwater (wc's, keuken e.d.) dient aangesloten te worden op het vuil/gemengd rioolstelsel van de gemeente.
4.6.4 Gevolgen beoogde ontwikkeling voor de waterhuishouding

In de nieuwe situatie neemt zowel de bebouwde als de verharde oppervlakte toe. In totaal wordt circa 3.440 m2 aan bebouwing en verharding voorzien. Uitgaande van de door de gemeente Brunssum gehanteerde bergingseis (50mm) komt de minimaal benodigde bergingscapaciteit daarmee op (afgerond) 172 m2 uit. De berging van het hemelwater afkomstig van die bebouwing en verharding wordt binnen het plangebied opgevangen in een tweetal met elkaar verbonden wadi's van samen 114 m3 groot. In het noordelijk van het plangebied wordt nog voorzien in een greppel/wadi met een inhoud van 8 m3 en tot slot wordt voorzien in een ondergrondse voorziening aan de achterzijde van de patiowoningen (zgn bufferblock) met een inhoud van 50,5 m3. Daarmee bedraagt de totale bergingscapaciteit afgerond ook 172 m3. In de planregels is geborgd dat het een en ander ook wordt uitgevoerd. Zowel de wadiconstructie als de bufferblock-constructie wordt verder voorzien van een overstortmuur met een regelbare schuif voor vertraagde afvoer.

Een deel van de waterberging wordt dus zichtbaar, bovengronds gerealiseerd. Gelet op de hoogteverschillen en andere aspecten die mede de invulling van de planlocatie bepalen kan het niet geheel bovengronds plaatsvinden. De ondergrondse voorziening wordt echter zo gesitueerd en uitgevoerd dat die goed toegankelijk is voor inspectie en onderhoud. De wijze waarop afstromend hemelwater richting de bergende voorzieningen wordt geleid voorkomt dat op omliggende percelen wateroverlast ontstaat. Aangezien het plangebied hoger is gelegen dan omliggende gronden is de locatie ook niet gevoelig voor wateroverlast vanwege afstromend hemelwater afkomstig van omliggende gronden.

Door Geonius is de doorlatendheid van de bodem onderzocht. De resultaten daarvan zijn opgenomen in de rapportage d.d. 21 mei 2024, met kenmerk GA240135.R01.V1.0 die als Bijlage 10 bij deze motivering is gevoegd. Daaruit blijkt kortgezegd dat de doorlatendheid van de bodem goed tot zeer goed is en dat er daarmee gunstige mogelijkheden voor infiltratie zijn. Geonius adviseert te voorzien in infiltratie naar de ondiepe ondergrond door middel van wadi's, infiltratiekratten en/of grindkoffers. Infiltratie naar dieper gelegen lagen door gebruik van bijvoorbeeld grindpalen wordt niet nodig geacht.

Gezien het voorgaande wordt het hemelwater deels opgevangen door wadi's e een greppel en deels door een bufferblock-constructie, van waaruit het kan infiltreren in de ondiepe ondergrond. Er wordt - in lijn met het advies van Geonius en de uitgangspunten die het Waterschap Limburg hanteert - niet voorzien in diepte-infiltratie.

Conclusie

Gezien het voorgaande wordt afdoende rekening gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding en vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

4.7 Milieueffectrapportage

Een plan-m.e.r.-plicht is aan de orde wanneer een besluit wordt voorbereid dat het kader schept voor een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit of wanneer een besluit wordt voorbereid waarvoor een zogenaamde passende beoordeling is vereist. Of sprake is van een kaderstellend plan voor een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit blijkt uit bijlage V van het Omgevingsbesluit. De beoogde activiteit valt strikt genomen onder een stedelijk ontwikkelingsproject als genoemd als categorie J11. De wijziging van het omgevingsplan heeft echter betrekking op een klein gebied in verhouding met het totale grondgebied van de gemeente en het betreft slechts een beperkte wijziging van de regels van het ‘gemeentebrede’ omgevingsplan. Om die reden kan in beginsel worden volstaan met m.e.r.-beoordeling. Bij deze beoordeling dient rekening te worden gehouden met de criteria van bijlage II bij de SMB-richtlijn:

Kenmerken van het project;

  • omvang van het project;
  • cumulatie met andere projecten;
  • gebruik van natuurlijke grondstoffen;
  • productie van afvalstoffen;
  • verontreiniging en hinder;
  • risico van ongevallen, mede gelet op de gebruikte stoffen en technologieën;

plaats van het project:

  • bestaand grondgebruik;
  • relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied;
  • het opnamevermogen van het natuurlijk milieu, met in het bijzonder aandacht voor gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden), gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit al worden overschreden, gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid, landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang;

kenmerken van het potentiële effect:

  • bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking);
  • grensoverschrijdend karakter van het effect;
  • waarschijnlijkheid van het effect;
  • duur, frequentie en de onomkeerbaarheid van het effect.

Zoals uit deze motivering blijkt geven de kenmerken van de beoogde ontwikkeling, de locatie van de beoogde ontwikkeling en potentiële effecten van de beoogde ontwikkeling geen aanleiding aan te nemen dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden, waardoor het opstellen van een milieueffectrapport niet noodzakelijk of zinvol is.

4.8 Duurzaamheid en klimaat

In onder meer de paragrafen 3.4.2 en 3.6.4 van deze motivering is al op onderdelen ingegaan op duurzaamheid en klimaatadaptatie in relatie tot respectievelijk de provinciale omgevingsverordening en het gemeentelijk beleid. Voor wat betreft de omgang met hemelwater is reeds voorzien in een verdieping in paragraaf 4.6 van deze motivering. Aanvullend daarop kan nog het volgende worden opgemerkt dat de initiatiefnemer voor de beoogde ontwikkeling de EU Taxonomie als leidraad gebruikt om duurzaamheid in al zijn facetten te waarborgen. Men richt zich daarbij op zes klimaatdoelen, elk met specifieke acties om bij te dragen aan een duurzamere toekomst.

Klimaatadaptatie

Om hittestress te beperken wordt gekozen voor lichte steensoorten en wit stucwerk. Deze materialen helpen de warmte te weerkaatsen en houden het gebouw koeler tijdens warme periodes. Daarnaast wordt gekozen voor toekomst- en klimaatbestendige beplanting die past bij de lokale soortenrijkdom, waardoor een bijdrage wordt geleverd aan het behoud en de versterking van het lokale ecosysteem. Ook wordt voorzien in voldoende ruimte voor waterberging en hemelwaterinfiltratie, wat essentieel is om overstromingen te voorkomen en het grondwaterpeil op peil te houden.

Klimaatmitigatie

De duurzaamheidsdoelen van initiatiefnemer omvatten een streven naar een BENG 2-waarde van minder dan 10%. Dit betekent dat de energiebehoefte zoveel mogelijk wordt beperkt. Om dit te bereiken worden meer zonnepanelen toegepast dan wettelijk vereist, waardoor de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen wordt verminderd en wordt bijgedragen aan de reductie van CO2-uitstoot.

Waterbeheer

Er worden in de te realiseren woningen waterbesparende kranen en toiletten geïnstalleerd. Deze maatregelen helpen het waterverbruik te minimaliseren zonder in te boeten aan comfort. Het behoud van water is essentieel, niet alleen voor het milieu maar ook voor de kostenbesparing op de lange termijn.

Vervuiling

Om de vervuiling te verminderen worden bouwmaterialen met lage formaldehyde-emissies gebruikt. Formaldehyde is een schadelijke stof die bijdraagt aan de luchtvervuiling en gezondheidsproblemen kan veroorzaken. Bovendien worden toekomstige bewoners bewust gemaakt van het belang van het verminderen van vervuiling, zodat zij ook actief bijdragen aan een schonere leefomgeving.

Circulariteit

Initiatiefnemer heeft diens streven naar circulariteit geïmplementeerd in een materialenpaspoort. Dit paspoort documenteert de gebruikte materialen en hun herkomst, wat het hergebruik en recycling in de toekomst vergemakkelijkt. Daarnaast wordt bij de uitvoering samen met de aannemer bezien wat de mogelijkheden zijn om circulaire materialen te gebruiken, waardoor we afval minimaliseren en de levenscyclus van de materialen verlengen.

Ecologie

De focus van initiatiefnemer ligt op het creëren van een groene en gezonde leefomgeving. Er is gekozen voor meer groen en minder steen, wat bijdraagt aan een aangename woonomgeving en de biodiversiteit bevordert. Door toekomst- en klimaatbestendige beplanting te kiezen die aansluit op de plaatselijke soortenrijkdom, wordt bijgedragen aan het in stand houden en versterken van het lokale ecosysteem. Daarnaast worden insectenhotels en nestkasten geïnstalleerd om de biodiversiteit verder te stimuleren en een habitat te bieden voor verschillende diersoorten.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Het verhaal van de gemaakte kosten is aan de orde indien de wijziging van het omgevingsplan een nieuwe (gebieds)ontwikkeling mogelijk maakt met daarin kostenverhaalplichtige activiteiten zoals genoemd in artikel 8.13 Omgevingsbesluit. Daarvan is in dit geval sprake omdat wordt voorzien in de realisatie van nieuwe woningen die op basis van het geldende bestemmingsplan / omgevingsplan niet zijn toegestaan. In dit geval is kostenverhaal reeds anderszins verzekerd, namelijk door de kosten te verdisconteren in de verkoopprijs van de gronden. Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling bestaat ook geen aanleiding te twijfelen aan de financiële uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bij het wijzigen van het omgevingsplan dient te worden aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijk organisaties en bestuursorganen bij de besluitvorming zijn betrokken. Daarover kan vooraf worden opgemerkt dat deze ontwikkeling niet geheel nieuw is. Zoals uit deze motivering blijkt is reeds een invulling met woningbouw voorzien in het in 2008 door de gemeenteraad vastgestelde Masterplan Centrum. Ook is in het geldende bestemmingsplan reeds voorzien in een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een invulling met maximaal 27 woningen mogelijk te maken.

Concreet ten aanzien van het huidige planvoornemen is door de initiatiefnemer contact gezocht met bewoners en VvE's van omliggende woningen en woongebouwen en exploitanten van omliggende voorzieningen. In de daarop volgende gesprekken is het plan toegelicht en is de mogelijkheid geboden aandachtspunten voor de verdere uitwerking van het plan te benoemen. Vervolgens is ook een informatiebijeenkomst georganiseerd op 14 maart 2024. Ook daar is het plan toegelicht en met de aanwezigen besproken en is gelegenheid geboden om na aanmelding via nieuwsbrieven geïnformeerd te blijven over de ontwikkeling.

Op basis van door de tijdens voornoemde gesprekken en bijeenkomsten benoemde aandachtspunten heeft een optimalisatie van het plan plaatsgevonden. Concreet is -onder meer - voorzien in:

  • een verkleining van de patiowoningen, waarmee de afstand tot het appartementencomplex Kloostertuyn kleiner is geworden;
  • het aanbrengen van (vervangende) groenvoorzieningen langs de plangrens met voornoemd appartementencomplex om de inpassing te verbeteren en inkijk en andere gevolgen voor de privacy te beperken;
  • het peil van de woningen zo laag mogelijk te houden, ook om inkijk te voorkomen.

Gelet op de voorliggende onderbouwing, de wijze waarop de omgeving is geïnformeerd over de ontwikkeling en gelegenheid is geboden aandachtspunten te benoemen voor verdere uitwerking, de wijze waarop daar rekening mee is gehouden en tot slot gelet op de huidige planologische mogelijkheden, is de ontwikkeling goed inpasbaar op de beoogde locatie en bestaat geen aanleiding af te zien van de beoogde ontwikkeling of het planvoornemen op onderdelen te wijzigen. Mocht iemand zich toch niet kunnen verenigen met het planvoornemen, dan kan in het kader van de wettelijke procedure een zienswijze kenbaar worden gemaakt ten aanzien van het ontwerpbesluit en na vaststelling beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voor wat betreft de betrokkenheid van andere bestuursorganen kan nog worden opgemerkt dat een concept van de beoogde wijziging van het omgevingsplan voor advies is voorgelegd aan de provincie Limburg en aan het Waterschap Limburg. De provincie heeft - met een voorbehoud ten aanzien van een aantal in het concept nog niet uitgewerkte onderwerpen - laten weten in te kunnen stemmen met het planvoornemen. Het waterschap heeft gewezen op de uitgangspunten als genoemd in paragraaf 4.6.2, maar geen concrete inhoudelijk opmerkingen gemaakt.